Navigation bar
  Print document Start Previous page
 2 of 5 
Next page End 1 2 3 4 5  

Anneke van Baalen, ALICE MILLER EN DE OPVOEDING
2
wezentje aankijkt en niet haar eigen introspekties, en ook niet haar verwachtingen, angsten,
plannen die ze voor het kind smeedt, op hem projekteert. In dat laatste geval ziet het kind in het
gezicht van zijn moeder niet zichzelf, maar zijn moeder die in nood verkeert. Het kind zelf wordt
niet weerspiegeld en zal zijn gehele latere leven tevergeefs naar de spiegel zoeken.' (pag. 38).
Als dit waar zou zijn, ziet het er voor door een moeder opgevoede kinderen somber uit. Want hoe
leeg 'zijn' moeder zich ook maakt, een spiegel zal ze niet worden. De oude Spock - klassiek
freudiaan - wilde met alle eisen die hij aan moederschap stelde nog best toegeven dat de
opvoedster een mens bleef met eigen verlangens en ideeën.
Op klassiek freudiaanse ideeën kon je ook feministiese strategieën aansluiten; al die vreselijke
dingen die gebeurden als je man, vrouwen kinderen samen in een huis opsloot gekombineerd met
inzichten in de omgekeerde evenredigheid tussen de aandacht van volwassenen en de
zelfstandigheid van kinderen wezen naar het nut om kinderen elkaar te laten opvoeden, met wat
volwassenen op de achtergrond.
Bij Miller en Winnicot is dat onmogelijk. Het kind moet immers 'gespiegeld' worden omdat het
anders zijn hele leven blijft zoeken naar iemand die helemaal op hem ingaat, hem volledig begrijpt
en serieus neemt, iemand die hem bewondert en hem overal volgt.'(pag. 15).
Dat het kind nogal 'mannelijk' overkomt krijgt zijn bevestiging in de bespiegeling die Miller wijdt
aan iets wat ze ooit gelezen heeft in een verhaal over een rosse buurt: ‘Dan voel je de
verleidelijke, maar ook absurde mannendroom om door vrouwen vertroeteld te worden als een
baby en ze tegelijkertijd te overheersen als een pasja', meldt een wallenbezoeker. Miller zegt dan:
‘Deze "mannendroom" is niet alleen niet absurd, maar komt voort uit de oprechtste en meest
gerechtvaardigde behoeften van de zuigeling. Onze wereld zou er zeker anders uitzien wanneer
de meeste (? AvB) baby's de kans kregen om als een pasja over hun moeder te beschikken en
door haar vertroeteld te worden, zonder zich al te vroeg om de behoeften van de moeder te
hoeven bekommeren.' (pag. 91).
‘Gezond narcistiese' kinderen zou je zo krijgen, volgens Miller, en vandaaruit 'gezond narcistiese'
volwassenen, behalve de vrouwen met kinderen dan, want die moeten zich als slavinnen
opofferen. De cirkel is rond als ze dat alleen voor hun zoontjes doen. Met begaafde kinderen heeft
dit alles intussen niets meer te maken en met narcisme - wat dat ook mag zijn - evenmin. Millers
betoog geldt voor iedereen, niemand heeft immers een volmaakte moeder gehad. Iedereen is
tekort gekomen – juist als zij of hij dat niet meer weet. En wie denkt dat hij een gelukkige jeugd
heeft gehad behoort juist tot de ergste gevallen, vindt zij.
Hier moet Miller weer een stukje psychoanalyse lenen. Het is immers de verdienste van Freud dat
hij aannemelijk gemaakt heeft dat onze herinneringen niet betrouwbaar zijn; dat hij het begrip
'verdringing' verzonnen heeft voor het proces waarmee akelige gebeurtenissen en gevoelens
onschadelijk worden gemaakt; en dat hij dan nog een teorie heeft ontworpen over hoe dat gebeurt
en hoe juist het verdrongene het verdere levenslot kan bepalen - al is het maar omdat wat eens
verdrongen is altijd vermeden moet worden.
Miller neemt alleen het begrip verdringing over, de rest van Freuds teorieën wuift ze achteloos
weg als 'intellektuele konsepten'. Die heeft ze niet nodig. Voor genezing is het rouwen voldoende.
Maar hoe mensen zouden moeten rouwen over dingen die ze vergeten zijn, zegt ze er niet bij.
En evenmin dat mensen, al zijn ze misschien niet helemaal in orde - wie wel? - desondanks
allerlei verstandige beslissingen kunnen nemen, en dat ze dat ook doen. Geen kinderen krijgen, of
aktie voeren voor kresjes, woongemeenschappen, feminisme en socialisme, tegen pasja's en
patriarchen. Bij Miller kan er zelfs geen peuterspeelzaaltje af. Nee, mensen die zich hebben
moeten aanpassen zijn volgens Miller allemaal emotioneel beschadigd.
Allemaal? Nee, zelfs een dergelijke existentiële menselijke gelijkheid wil Miller niet poneren: er zijn
uitzonderingen. Op blz. 63 van ‘het begaafde kind’ vraagt ze zich namelijk af of het niet mogelijk is
dat emotioneel aangepaste mensen een heel tevreden bestaan leiden:
'Zulke voorbeelden zijn er, met name in het verleden, want de depressie is de ziekte van deze tijd.
In kulturen die nog leefden binnen een afgezonderd waardensysteem, bijvoorbeeld het ortodoxe
jodendom binnen het getto, of de negers in de zuidelijke staten honderd jaar geleden, was een
aangepast mens weliswaar niet autonoom, bezat hij ook geen eigen individueel identiteitsgevoel
(in onze betekenis) dat hem steunde, maar vond hij steun in de groep. Het gevoel dat hij een
"vrome jood" was of een "trouwe slaaf', schonk hem een stuk zekerheid in deze wereld!'
Previous page Top Next page