Navigation bar
  Print document Start Previous page
 2 of 10 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7  

2
Omdat in de Nederlandse beeldvorming vrouwen uit ‘andere culturen’ in de landen van
herkomst geen gelijke rechten hebben, hebben Nederlandse ambtenaren en rechters de
grootste moeite met het erkennen dat vrouwen ook politieke vluchtelingen kunnen zijn. Toch
komen er heel wat vrouwelijke vluchtelingen naar Nederland: de laatste jaren iets meer dan
de helft van het aantal mannen dat een asielverzoek indient (Evenhuis 1996, p. 13).
Vrouwen en kinderen maken samen meer dan driekwart van het totale aantal vluchtelingen
in de wereld uit, dus wij kunnen aannemen dat het aantal volwassen vrouwen dat vlucht
zeker zo groot is als het aantal volwassen mannen (niet alle vrouwen hebben kinderen en zij
kunnen ze vaak ook niet allemaal meenemen). De meesten van die vrouwen leven in
vluchtelingenkampen in de buurlanden en bereiken Europa helemaal niet. Zij hebben
onvoldoende geld en vaak hebben ze zelf niet eens eigen papieren. Naar een westers land
vluchten betekent meestal een enorme financiële opoffering van familie en andere
verwanten. Vaak zullen deze zo’n offer voor vrouwen niet over hebben. En als de vrouwen
eenmaal hierheen zijn gevlucht, blijken de vluchtelingenverdragen zo te worden
geïnterpreteerd dat velen van hen door het toelatingsproces zelf opnieuw ernstig bedreigd
worden. Hoewel de oorspronkelijke strekking van de vluchtelingenverdragen juist was die
mensen te beschermen die door oorlogen en de bijbehorende maatschappelijke ontwrichting
uit hun land verdreven zijn, is het Verdrag van Genève waarop het vluchtelingenbeleid nu
hoofdzakelijk is gebaseerd, meer gericht op individuele verzetstrijders, met name die tegen
het communisme. De latere interpretatie van het verdrag in Nederland heeft die nadruk zo
versterkt, dat het enkele behoren tot een vervolgde groep niet meer voldoende grond is voor
toelating. 
Vrouwen vluchten niet alleen vanwege het gevaar en de ontwrichting die het gevolg zijn van
officiële oorlogen - oorlogen tussen legers van mannen, waarin vrouwen meestal niet
officieel meevechten. Zij vluchten ook omdat de mannen die die oorlog voeren deze
gemakshalve vaak naar ongewapende tegenstanders verplaatsen: naar de vrouwen en
kinderen van hun vijanden. Overigens zijn ook ongewapende vrouwen zijn vaak bij de strijd
betrokken. Juist verzetsbewegingen zijn in sterke mate van morele en logistieke steun van
thuiszittende vrouwen afhankelijk. 
Tenslotte bestaan er nog andere vormen van strijd: die over de rechten van vrouwen op
burgerlijke, psychische en lichamelijke integriteit. De voorbeelden van aantasting van deze
rechten zijn bekend. Sommige ervan gelden voor vrouwen over de hele wereld, zoals de
beperkingen van de toegang tot de arbeidsmarkt en de politiek en de diverse vormen van
seksueel geweld binnen en buiten het huwelijk. Andere aantastingen zijn specifiek voor
bepaalde regimes, zoals belemmeringen van de dagelijkse bewegingsvrijheid door
kledingvoorschriften en huwelijksregels, de wijdverspreide dwang tot clitoridectomie en
tenslotte de rechtstreekse bedreigingen van het leven. Dat laatste gebeurt vooral door
abortusverboden, door de staat uitgevoerde martelingen en doodstraffen (zoals steniging in
het geval van overspel), of door particulieren uitgevoerde moorden op vrouwen die de eer
van de familie bedreigen of te weinig bruidschat meebrengen. 
Om te kunnen begrijpen waarom de erkenning van de politieke strijd van vrouwen in zowel
de openbare sfeer als de privésfeer zoveel moeite kost, is het nodig iets te weten over de
manier waarop het Verdrag van Genève door rechtspraak en beleid in Nederland wordt
geïnterpreteerd.
VROUWELIJKE VLUCHTELINGEN EN HET BEELD VAN DE VLUCHTELING
ZOALS GEVORMD IN BELEID EN VERDRAGSINTERPRETATIE 
De internationale inspanningen om vluchtelingen een helpende hand te bieden zijn door de
Volkenbond gestart vanwege de grote groepen mensen die door de eerste wereldoorlog uit
hun land verdreven waren en die vaak statenloos door Europa zwierven. De eerste
vluchtelingenverdragen waren voor bedreigde groepen bedoeld, niet voor bedreigde
individuen (Ghidei Biidu 1995). Pas sinds het Verdrag van Genève van 1951 geldt de
Previous page Top Next page