Navigation bar
  Print document Start Previous page
 5 of 18 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10  

5
goden) heeft de wereld geschapen, dus er zit samenhang en bedoeling in, maar Zijn wegen
zijn ondoorgrondelijk, dus als wij er niets van begrijpen zegt dat niets.
De filosofen hebben vrijwel vanaf het begin van de filosofie graag willen helpen de wereld te
ordenen (denk aan Plato, die de filosofen aan het hoofd van de staat wilde stellen), maar pas
in de absolute vorstendommen van de 17
e
en 18
e
eeuw werd begonnen de gedachte van
bewuste planning, ordening en opvoeding door de staat tot werkelijkheid te brengen. In
dezelfde tijd kwam echter ook het kapitalisme op. De verdedigers daarvan beloofden juist
vrijheid: ordening door een onzichtbare hand.
Grofweg kan je dan ook twee filosofiese reakties onderscheiden op het afscheid van de
goddelijke planning en ordening van de wereld.
Wie in een wereldbeeld is opgegroeid, waarin God alles stuurde en leidde, weet van
jongsafaan zijn plaats: een zandkorrel op Gods strand, of zo. Als de schok van het verlies
van een beschermende vadergod, met wie misschien nog wat te onderhandelen viel (in het
katholicisme was dat wel zo, het Calvinisme had dat al afgeschaft) eenmaal overwonnen
was, zijn er twee mogelijkheden. De ene is om te doen alsof die zandkorrel nu Gods plaats in
het middelpunt van het heelal heeft overgenomen: het individualisme. De andere is om steun
te zoeken bij samenwerking met andere mensen; daarbij zijn geheel tegengestelde
richtingen mogelijk, bijvoorbeeld die van de historiese gegroeide ‘organiese’ leefeenheden,
of die van de staat als instelling om de samenwerking tussen mensen af te dwingen, of
tenslotte die van het socialisme: bij de werkende mensen die een nieuwe samenleving
moeten ontwerpen. Het individualisme past bij de formuleringen die de voorvechters van het
kapitalisme gebruikt hadden: hoe beter het individu zijn rechten verdedigt, des te beter gaat
het met de samenleving. De samenleving wordt bestuurd door een onzichtbare hand: iedere
pretentie om het geheel te overzien is onjuist en gevaarlijk. Ook diegenen die het
instandhouden van het histories gegroeide voorstaan, verzetten zich tegen de wens alles in
één leersysteem onder te brengen; juist het gevoel van het inleven in het histories unieke is
wat de geschiedschrijver moet leren. Zo omvat het standpunt dat van een totaal inzicht in de
werkelijkheid afziet dan een hele reeks stromingen – van liberaal tot konservatief, van
empiries-positivisties (niets is waar wat niet door onderzoek in de werkelijkheid bewezen is)
tot romanties-meevoelend, met ontelbare kombinaties en verschuivingen, ruzies en
diskussies.
De tegenwoordige sociale wetenschappen zijn allemaal op hen gebaseerd. De onderlinge
overeenkomsten tussen deze zo verschillend lijkende richtingen, worden pas duidelijk
wanneer zij tegenover de pogingen worden gezet om wèl een samenhang in de menselijke
geschiedenis te konstrueren. De gigantiese onderneming om de goddelijke wetten te
vermenselijken werd gedragen door de Duitse filosoof Hegel. Hij had de grondstelling van de
teologie omgekeerd: het is niet zo dat een volmaakte God een onvolmaakte wereld heeft
geschapen, nee, de wereldgeest ontwikkelt zich met en door de menselijke geschiedenis tot
een steeds verdere volmaaktheid.
Hegel: de wereldgeest: het ik en de ander + identiteit van denken en
werkelijkheid
Een deel van de terminologie van Hegel hebben we al bij Simone de Beauvoir leren kennen.
Hegel ontleende die terminologie, over het Ik en de Ander, aan zijn voorganger Fichte, die uit
het bewustzijn, het Ik, de hele wereld wilde afleiden. Als eerste stap ging hij ervan uit dat het
Ik zichzelf ‘stelde’.
‘Uit dit eerste stellen alleen kan het wereldgeheel echter niet tot aan-zijn komen. Er ontbreekt
een bewegend element; wat ontbrak was, als voorwaarde van de ontplooiing van het Ik, een
weerstand. Daarom had Fichte als tweede stap gesteld dat het Ik een niet-ik aan zich
‘tegenoverstelde’. Op de eerste stelling (these) volgde dus een tweede, die in tegenstelling is
tot de eerste (anti-these). Ik en niet-Ik kunnen evenwel niet als elkander uitsluitende
tegendelen blijven bestaan. Een derde these is nodig, waarin de geldigheid van beide in zo
verre wordt ingeperkt dat zij elkander niet meer uitsluiten (synthese).’ (Störig, II, p. 187)
Previous page Top Next page