Navigation bar
  Print document Start Previous page
 4 of 11 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8 9  

4
en arbeid. De termen daarvoor waren door de paus in een serie encyklieken, waarvan
Rerum Novarum (1891) het hoogtepunt was, geformuleerd: de onrechtvaardigheden en
ellende die het kapitalisme veroorzaakte werden erkend, revolutie en geweld daartegen
werden verworpen, overleg en samenwerking gepropageerd onder leiding van de kerk.
9
Het
kapitaal moest iedere man zoveel loon betalen dat hij zijn vrouwen kinderen niet meer uit
werken hoefde te sturen.
Ook de protestantse kerken hadden zowel socialisme als feminisme bestreden en gehamerd
op gehoorzaamheid, van de arbeiders aan hun baas en van de vrouw aan haar echtgenoot.
De socialistiese arbeidersbeweging in Nederland zag in het groeien van de konfessionele
arbeidersorganisaties een klemmende reden om de laatste restjes feminisme uit het
eisenpakket te halen.
10
Zo ontstond een konsensus over het kostwinnersbeginsel waar
slechts een paar links radikaal feministen buiten vielen - want de meerderheid van de
burgerlijke vrouwenbeweging vond het allang best, zolang zij maar hun kiesrecht kregen en
toegang tot opleidingen voor al die betrekkingen die de bezitloze vrouwen moesten
omscholen van arbeidster tot moeder en huisvrouw. In de arbeidersbeweging hadden de
vrouwen hun leidende rol allang verloren. Ook zij waren ambivalent of het moederschap
misschien niet een mooiere levensvervulling was dan fabrieksarbeid.
11
Zo konden de overlegsystemen
12
groeien, in een samenleving waarin de grote
maatschappelijke organisaties ieder een deel van de nette werkende bevolking
inkorporeerden in een giganties geheel van verenigingen, die het hele privéleven van hun
bevolkingsgroep omvatten. In Nederland waren die bevolkingsgroepen, door de felle
konkurrentie tussen katolieken en protestanten nog scherper gescheiden dan elders; maar
overal in Europa waren mannen, vrouwen en kinderen voor al hun maatschappelijke
aktiviteiten in verenigingen georganiseerd die hetzij een konfessionele hetzij een
socialistiese grondslag hadden. De konfessionelen letten scherp op hoe de socialisten hun
‘massa-organisatie’ aanpakten en namen de ideeën dan over. Met name de
vrouwenorganisaties kregen hun taak in het in gareel houden van de ‘undeserving poor’, de
onnette armen, bij bestrijding van misdadigheid, drankgebruik en prostitutie.
13
Aan de andere
kant begon de overheid steeds meer instellingen op te richten die de aktiviteiten van
partikuliere organisaties op dit terrein moesten koördineren en zo nodig aanvullen en van
sankties voorzien voor het geval een ongeregeld persoon haar of zijn partikuliere helpersters
niet wilde gehoorzamen. Zo was alles netjes geordend.
Van het eigenbelang nastrevende individuen, waarover de 18
e
eeuwse liberalen gesproken
hadden was dus nog geen sprake. Het waren eerder ‘kuddes’ (zoals de kerken liefkozend
zeiden) of ‘massa’s’ (de troetelnaam van de socialisten): zó hiërarchies georganiseerd dat de
top gehoorzaamheid kon eisen van de achterban en intussen de vrijheid behield om met de
ideologiese tegenstanders te onderhandelen
14
. Persoonlijke vrijheid bestond in dit systeem
alleen voor diegenen uit de bezittende klasse die geld genoeg hadden om zich nergens iets
van aan te trekken, en voor diegenen die zich bewust tegen plicht en discipline verzetten en
daarvoor ook wel op tochtige zolderkamertjes wilden wonen: de ‘bohémiens’, kunstenaars en
intellektuelen. Zij waren degenen die het eerst de myte van de zo biezondere persoonlijkheid
die ten koste van alles uitgedrukt moest worden, vorm gaven. De rest leefde volgens
beginselen van stand en traditie. De krisis aan het eind van de jaren twintig dreigde de
verdere opbouw van dit harmoniese geheel te verstoren. Zowel sociaal-demokraten als
konfessionelen waren niet meer tevreden met de manier waarop de macht tussen de
                                                
9
Zie ook Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, Co-counselen, herwaardering van rechts, in Vrouwenkrant[...], opgenomen
in Tegennatuurlijk (noot 3)
10
J. Outshoorn, Vrouwenemancipatie en socialisme, een onderzoek naar de houding van de SDAP tegenover het
vrouwenvraagstuk tussen 1894 en 1919, SUN, Nijmegen 1973
11
Anneke van Baalen en Marijke Ekelschot, Geschiedenis van de vrouwentoekomst, De Bonte Was, Amsterdam 1980, p. 212-
223
12
Zie voor het ontstaan van de verschillende vormen van overleg tussen arbeidersbeweging, werkgevers en overheid
Windmuller-de Galan, Arbeidsverhoudingen in Nederland, Aula, 4
e
dr. 1983
13
W.H. Posthumus-van der Goot, Van moeder op dochter, 3
e
dr. 1968/1977, p. 168 v. en 289 v.
14
A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, J.H. De Bussy, Amsterdam 4
e
dr. 1982 en S.
Stuurman, Verzuiling en patriarchaat, SUA, Amsterdam 1984
Previous page Top Next page