Navigation bar
  Print document Start Previous page
 5 of 7 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7  

5
enthousiasme voor te wekken. In de tijd van het Voorontwerp voor een wet gelijke
behandeling protesteerden 140 vrouwengroepen, in een paar dagen bijeengebeld, tegen dat
ontwerp ‘voorzover het de strekking heeft discriminatie op grond van geslacht te verbieden.
Het beëindign van de achterstelling (‘discriminatie’) van vrouwen is immers niet denkbaar
zonder achterstelling (‘discriminatie’) van mannen.’
9
Dat was al een aardige stap op weg
naar de oprichting van de Vereniging Voor Mannendiscriminatie, de VVM, als oplossing van
het in MVM altijd als zorgelijk ervaren probleem dat daar de M maar voorop bleef staan.
Tot discussie is het in 1982 niet gekomen; het tweede deel van de wet, dat discriminatie op
grond van homosexualiteit en huwelijkse staat verbood, leidde tot het sex-ballet van EO en
COC over pedofielen en christelijke campings, dat alle aandacht van de media opeiste. Toch
had ook dat deel van de wet, dat wij toen nog wel nuttig vonden, tot hetzelfde protest
aanleiding moeten geven: ook hier is namelijk sprake van een neutraal discriminatieverbod.
Zoals het verbod te discrimineren op grond van geslacht kan leiden tot het voortrekken van
mannen, bijvoorbeeld in vrouwengroepen, zo kan het verbod tot discrimineren op grond van
huwelijkse staat leiden tot het voortrekken van gehuwden – wat inderdaad gebeurd is in de
tweeverdienerswet en alle andere wetten die ongehuwden, met name ongehuwde vrouwen,
hun economische zelfstandigheid afnemen zodra er iemand in de buurt van hun bed wordt
vermoed.
Het eerste standpunt wordt gedeeld door de Emancipatieraad, gesteund door de 3
e
EG-
richtlijn die inderdaad discriminatie van vrouwen verbiedt en positieve discriminatie van
vrouwen toestaat.
10
Voor het tweede standpunt zal men waarschijnlijk in de papieren rond de
herintreedproblematiek moeten zoeken, maar de ‘arbeidsplicht’ van de getrouwde vrouw (en
de bijbehorende ‘staatsopvoeding van het kind’) blijven ook - of juist - in ‘progressieve’
kringen een moeilijk punt, dat slechts door Hedy d’Ancona openlijk en consequent verdedigd
wordt; de beschuldiging dat feministen die arme vrouwen aan de lopende band willen zetten
ligt immers altijd om de hoek.
Op de kop
Het neutrale discriminatieverbod is een logisch gevolg van de bovenvermelde neo-
Kantiaanse theorie en omtrent de subjectiviteit van het rechtvaardigheidsgevoel en het
ontbreken van criteria daarin om uit te maken wie er eigenlijk achtergesteld is en
voorgetrokken zou moeten worden.
Sloot zoekt daar wel naar, maar hij loopt vast omdat hij ten eerste meent dat eventuele in het
verleden door discriminatie geleden schade niet vast te stellen is en bovendien vergeefs gaat
zoeken naar rechtstreekse, individuele overerving van een dergelijke schadeclaim - alsof
hem wordt gevraagd een vordering tot schadevergoeding in geld te beoordelen wegens een
door enige grootmoeder ondergane discriminatie. Evenmin lukt het hem de voordelen van
degenen die tot dusver positieve discriminatie genoten hebben op te sporen. De door
Phillips
11
, naast economisch voordeel, genoemde voordelen van zelfrespect en gevoelens
van superioriteit lijken hem ‘op zijn minst twijfelachtig en zelfs eerder als een nadeel te
beschouwen. Men kan toch moeilijk volhouden dat zelfrespect - in ieder geval in onze
westerse cultuur - wordt vermeerderd door een besef lid te zijn van een gemeenschap die
zich schuldig heeft gemaakt aan uitbuiting en onderdrukking?’ (pag. 233)
Zulke uitspraken kun je toch niet meer naïef noemen: hij zet willens en wetens de wereld op
de kop. Hoe vaak is niet door feministen, anti-racisten en historici betoogd dat gevoelens van
superioriteit nu juist ieder besef mee te doen aan uitbuiting en onderdrukking uitsluiten? Als
rijken beter zijn dan armen, witten beter dan zwarten, mannen beter dan vrouwen, dan komt
de superieure alles wat hij ontvangt als een recht toe - en juist dat recht wordt door de als
inferieur bestempelde aangevallen.
                                                
9
Vrouwenkrant, maart/april 1982, pag. 24-26 en 39
10
Men leze voor de ontwikkeling van het sekse-neutrale standpunt van de Emancipatiecommissie naar het feministische
standpunt van de Emancipatieraad de pagina’s 192, 198, 201-203, 206-208, vergelijk ook pagina’s 272 e.v. en 278
11
Sloot’s voetnoot verwijst naar Phillips (1981), pag. 134; de litteratuurlijst vermeldt echter alleen Phillips 1978, 1979 en 1982
Previous page Top Next page