Navigation bar
  Print document Start Previous page
 2 of 4 
Next page End 1 2 3 4  

2
privésfeer inderdaad aan de marxistische terminologie ontleend. Door de schrijfsters wordt
bedoeld ‘weken met mensen met een vrouwelijk lichaam’. Maar het gebruiken van een enkel
marxistisch woord is natuurlijk niet voldoende om een beweging socialistisch te maken.
Integendeel, het lijkt er juist op dat in hun opvatting de vrouwenbeweging juist iets heel
anders is dan de arbeidersbeweging; de socialistische analyses zijn er niet op van
toepassing. Deze fem-soc stroming schrijft ook herhaaldelijk dat de analyse van de
huishoudelijke arbeid in het marxisme verwaarloosd is, en dat we die zelf hebben moeten
maken. In hoeverre is de fem-soc dan eigenijk wèl socialistisch?
Revolutie
Deze vraag laten we even liggen; we gaan eerst eens naar het ‘fem’ kijken. Joke Smit heeft
in haar VN-artikel gezegd dat vrouwen gewoon de helft van de macht moeten hebben. De
fem-soc is weer minder duidelijk. In de laatste Nieuwsbrief schrijven Outshoorn,
Sevenhuysen en Meulenbelt dat er geen sprake is van ‘de’ feministische strijd. Dat doet ons
denken aan de beschrijving die Simone de Beauvoir in 1948 gaf van de houding van
vrouwen tegenover de onderdrukking:
‘Waar het proletariaat op gemikt heeft is zijn verdwijning als klasse. Ik heb al uiteengezet hoe
heel anders de situatie van de vrouw is, vooral vanwege de gemeenschappelijkheid van
leven en belangen die haar solidariteit met de man met zich meebrengt en ook omdat hij in
haar een medeplichtige vindt; zij verlangt niet naar de revolutie en zij wil zichzelf als sexe
helemaal niet opheffen – alles wat ze vraagt is dat bepaalde gevolgen van de seksuele
differentiatie worden afgeschaft.’
In 1948 was dit juist; aan het eind van de jaren zestig ontstond echter een beweging die juist
de afschaffing van de vrouwelijkheid als dè feministische strijd zag; een strijd voor een
revolutie die nog heel wat ingrijpender zou zijn dan de socialistische. (Zie bijvoorbeeld
Shulamith Firestone, The dialectic of Sex, 1970). Dat was de radikaal-feministiese beweging.
Sindsdien zou iedere vrouw die zich feminist noemt zich eigenlijk moeten afvragen waarvoor
zij kiest: revolutionair feminisme of alleen: ‘de afschaffing van bepaalde gevolgen van de
seksuele differentiatie’; die laatste keuze zullen we gemakshalve dan maar ‘reformistisch
feminisme’ noemen.
Omdat Outshoorn c.s. geen algemene strijd zien, kunnen we rustig aannemen dat ze in feite
voor het reformistische standpunt gekozen hebben. Dat hoeft natuurlijk geen ramp te zijn.
Een verzameling van vrouwen die in kleine groepjes tegen gevolgen van de
vrouwenonderdrukking en tegelijk tegen klasseverschillen vecht, zou misschien best een
bijdrage aan de bevrijding van alle vrouwen kunnen leveren.
Verschillende belangen
Maar dan blijft de vraag nog liggen hoe socialistisch de fem-soc eigenlijk is. Misschien
kunnen de voorstellen die de schrijfsters in de Groene voor de fem-socpraktijk doen ons nog
wat inzicht verschaffen: ‘Er is geen vast recept te geven voor de strategie of voor een groot
eenheidsfront, wezenlijk is het organiseren vanuit je eigen positie en die strategie en
organisatie aan te passen naar gelang die situatie verschilt’. Dat betekent dus in de praktijk
dat getrouwde vrouwen zich moeten organiseren met getrouwde, homoseksuele vrouwen
met homoseksuele, vrouwen uit de middenklasse – therapeuten, vormingswerkers,
universitaire vrouwen – met elkaar, en arbeidersvrouwen met andere arbeidersvrouwen.
Nu zou je vanuit een socialistische gedachtengang kunnen zeggen dat er dan waarschijnlijk
allerlei soorten strijd ontstaan tussen die groepen vrouwen met die verschillende belangen,
en in het bijzonder natuurlijk klassestrijd tussen de vrouwen uit de arbeidersklasse en de
rest. Dat dat tot nu toe niet gebeurt, komt doordat de arbeidersklassevrouwen nog helemaal
niet zelfstandig georganiseerd zijn. Die zitten integendeel op trainingen, therapieën en VOS-
kursussen die in het leven geroepen zijn en geleid worden door vrouwen uit de middenklasse
die daar de strijd voeren voor de verbetering van hun positie (namelijk meer betaalde banen
in het ‘vrouwenwerk’). Zoals Elizabeth Wilson zegt (Women and the Welfare state, 1977),
zijn de vruchten van de vrouwenstrijd voornamelijk ten goede gekomen aan een kleine groep
Previous page Top Next page