Navigation bar
  Print document Start Previous page
 1 of 2 
Next page End 1 2  

1
Marijke Ekelschot
UITTEGRATIE
*
Al vroeg verzette ik me tegen de Nederlandse cultuur; tegen de beklemmingen van het
familieleven, tegen de religie, het autoritaire gezag, het onderwijssysteem, de tuttigheid en
gezapigheid, noem maar op. Mijn integratie wilde dan ook maar niet lukken, maar gelukkig
waren er eind jaren zestig voldoende opstandigen en ontevredenen, zodat ik me kon
aansluiten bij een heuse verzetsbeweging tegen de Nederlandse cultuur, en wel een die die
cultuur toch vooral als een mannencultuur opvatte: de autonome vrouwenbeweging. In
andere landen organiseerden vrouwen zich tegen ‘hun’ mannencultuur en er groeide een
grote internationale eensgezindheid: waar we allemaal onder leden was dat ons hele
bestaan, met alle ins en outs, bepaald werd door mannen die in het publieke en private leven
de dienst uitmaakten. De heersende ideologie – daar waren we het over eens – was een
mannenideologie, die wortelde in hun machtsposities die ze zich in duizenden jaren
toegeëigend hadden.
 
Andere mannen
Omdat mondiaal witte mannen verreweg het machtigste waren moest ook het ‘witte’ karakter
van die ideologie onderzocht worden. Dat witte karakter kon afgelezen worden aan talloze
historiese en eigentijdse bronnen waaruit bleek dat witte mannen zichzelf en elkaar
uitzonderlijk bijzonder vonden; zíj waren de beschaving en andere mannen waren dom,
achterlijk, lui, dierlijk, achterbaks of op een andere manier helemaal anders. Een soort
vrouwen als het ware. Dat gedachtegoed en de bijbehorende mannen kritiseren en
ondermijnen was een feministiese vreugde op zich.
Toen tijdens de ekonomiese krisis van begin jaren tachtig in Nederland de Centrumpartij de
aanval opende op de mannelijke migranten – ‘ze pikken onze banen, onze uitkeringen en
onze vrouwen’ en ‘Nederland is geëmancipeerd, maar ‘zij’ behandelen hun vrouwen slecht’- ,
werkte dat als een opkrikking van menig wit mannelijk ego dat door de feministiese beweging
zo niet gesloopt dan toch danig in de war gebracht was. Al snel volgde een in nog bredere
kring geaksepteerde verkondiger van een vergelijkbare boodschap: professor S.W.
Couwenberg. Weer een tijdje later kwam  Bolkestein met zijn variant op de proppen en vanaf
dat moment werd de verzamelnaam voor al die andere mannen ‘moslims’ of  ‘de islam’.
Sinds 11 september 2001 zijn die mannen in de verhalen almaar gevaarlijker gemaakt;
overal in de wereld liggen ze op de loer - onder  bedden, achter  bomen, op zolders, in 
kelders, op straathoeken – om een eind te maken aan ons bestaan. 
En zo zitten we dan niet alleen opgescheept met oorlogen tegen verre vreemde landen,
maar ook met een ‘integratie’debat; met twee varianten op een offensief dat erop gericht is
de heersende mannenclubs heersend te houden. In een broederlijke eensgezindheid trekken
legers,  politici, hun journalisten en andere grachtengordeldieren ten strijde, zo nu en dan
mompelend ‘zij behandelen hun vrouwen slecht’, in de hoop dat ze zelf daardoor als
toonbeeld van vrouwenbevrijders op het netvlies blijven plakken.
Feminisme
Eind jaren zeventig berichtte een VN-rapport dat mannen mondiaal beschikten over
negentiende van het inkomen en 99 % van alle rijkdommen en dat vrouwen ondertussen
tweederde van al het werk deden. Laten we eens gaan uitzoeken wat daaraan inmiddels
veranderd is. Dan kunnen we meteen kijken wat te doen tegen te wijdverbreide depressiviteit
                                                
*
Verschenen in blad van de Wouw, voorjaar 2004
Previous page Top Next page