Navigation bar
  Print document Start Previous page
 1 of 4 
Next page End 1 2 3 4  

1
ANNEKE VAN BAALEN
Anna Freud en het moederschap
In oktober 1982 overleed Anna Freud. Zij is haar hele leven bezig geweest de ideeën van
haar vader Sigmund Freud toe te passen op de behandeling van kinderen; niet alleen door
de ontwikkeling van de kinderpsychoanalyse voor kinderen die ernstig in de war zijn, maar
ook door Freuds ideeën te populariseren en bruikbaar te maken voor allerlei soorten
opvoeders. Dat dat laatste akelige gevolgen heeft gehad, heeft de vrouwenbeweging al
talloze keren gezegd (zie voor een uitvoerig overzicht van alle teorieën waarmee moeders de
afgelopen zestig jaar bestookt zijn Barbara Ehrenreich en Deirdre English, For her own good,
vertaald Voor haar eigen bestwil). In de populaire neo-freudiaanse teorieën die iedereen die
later met kinderen of volwassenen moet ‘werken’ op haar opleiding krijgt, wordt aan moeders
vrijwel overal de schuld van gegeven. In een lezing, die Anna Freud in 1942 voor
medicijnenstudenten hield en die opgenomen is in haar ‘Inleiding in de psychoanalyse voor
pedagogen’, is het grondschema van de aanklacht duidelijk geformuleerd:
‘Wanneer men goed kijkt kan men gedurende het eerste levensjaar de moeder-kind
verhouding vanuit het eerste infantiele gulzig-egoïstiese stadium in een rijpere, de partner
toegewende binding zien veranderen. Weinig stappen in de ontwikkeling zijn zo fascinerend
om te zien als deze vooruitgang in de betrekking tot het objekt. In het begin verschijnt het
moeder-imago in de voorstelling van het kind alleen onder de druk van een behoefte en
verdwijnt na de bevrediging. Dan bevestigt deze zich langzamerhand, gevoed door de
herinneringen aan alle ervaringen van bevrediging, die ermee verbonden zijn. Het kind bouwt
nu wat wij zijn eerste echte liefdesverhouding kunnen noemen, een binding, die in stijgende
mate onafhankelijk wordt van de in zijn lichaam fluktuerende lust-onlustprocessen. De
verhouding tot de moeder wordt konstant.
Als de moeder haar verzorgende rol onafgebroken vervult, zonder overmatig lange
onderbrekingen door fysieke afwezigheid of overmatig sterke gevoelswisselingen, dan wordt
de objektbetrekking tot haar tot basis van alle verdere betrekkingen tot de buitenwereld, tot
de vader, de broertjes en zusjes, tenslotte tot personen buiten de familiekring. Als echter de
moeder haar opgave als verzorgster slechts onverschillig vervult of te veel vreemde
vervangingspersonen in haar plaats laat komen, dan zal de verandering van de eerste,
materiële ‘liefde door de maag’ in een echte, duurzame liefdesbetrekking lang op zich laten
wachten.’ (Dat worden dan mensen die hun hele leven infantiel blijven.) ‘Zij brengen het tot
geen enkele standvastigheid in hun liefdesleven en wisselen hun partners volgens de eisen
van het ogenblik. (...) het is gemakkelijk te begrijpen, dat de resten van de eerste fase tot
sociaal ongewenste resultaten leiden, terwijl de tweede fase van de konstante
moederbinding tot de beste grondslag voor suksesvolle sociale aanpassing wordt.’
In 1951 vatte Anna Freud de naoorlogse ontwikkelingen in de psychoanalyse als volgt
samen, in ‘An experiment in group-upbringing’:
‘In het recente analytiese werk wordt aan de belevenissen van het eerste jaar, het eigen
karakter van de verhouding tot de moeder gedurende de orale fase en de verbinding van
deze belevenissen met het begin van de ik-ontwikkeling, groot belang toegekend.
Onderzoekingen in deze richting hebben tot de door veel analytici vertegenwoordigde
opvatting geleid dat iedere storing in de verhouding tot de moeder in deze levensfase
onveranderlijk een ziekmakende faktor van bijzondere waarde is. Zware defekten in de ik-
ontwikkeling, gebrekkige taalontwikkeling of verlies van de spraak in de eerste jaren,
teruggetrokkenheid, apatie, zelfdestruktief gedrag, psychotiese verschijnselen, alles werd
aan de zogenaamde ‘afwijzing’ door de moeder toegeschreven; waarbij dit omvattende
begrip iedere storing in de moederbetrekking omvat, van verlies van de moeder door de
dood, door blijvende of tijdelijke scheiding, wreedheid of verwaarlozing, tot gebrek aan
begrip, ambivalentie, vooringenomenheid of gebrek aan warmte van de moeder.’
                                                
1
Verschenen in Vrouwenkrant 89, dec/jan 1982/3 en opgenomen in Tegennatuurlijk, De Bonte Was 1985
Previous page Top Next page