Navigation bar
  Print document Start Previous page
 4 of 4 
Next page End 1 2 3 4  

4
niet doen volgens de richtsnoer van hun intuïtieve moederlijke gevoelens, maar zij moeten
deze gevoelens veeleer ontwikkelen en ze vervangen door een meer algemeene
belangstelling voor het hele ontwikkelingsproces van de kinderen, die aan hun zorgen zijn
toevertrouwd.’
Kortom, Freud en Burlingham zien gewoon helemaal niets in die moeders.
Wetenschappelijk, bewust, geanalyseerd gedrag is veel beter. Maar in het Bulldogs Bank-
onderzoek zeggen Freud en Dann, dat ook die moederbinding en met de geschoolde
verzorgsters eigenlijk erg hinderlijk zijn. Zodra de kinderen die begonnen te vormen, vielen
ze terug in baby-gedrag, vergaten alles wat ze geleerd hadden, letten niet meer op de
andere kinderen en weigerden zelfs hun eigen spullen te dragen. Alleen bleek dat in dit geval
tijdelijk te zijn: de onderlinge banden, waarop hun sociale, ‘volwassen’ gedrag berustte,
waren sterker.
Toch komt Anna Freud in 1952, zoals we gezien hebben, gewoon weer met de moeder-kind-
band als basis voor sociaal gedrag aanzetten. Aan de ene kant ziet zij in dat de
hebberigheid, die westerse kinderen leren omdat hen het eksklusief bezit van de moeder
aangeboden wordt, hen tot jaloerse, konkurrerende wezens maakt. Toch wil zij die situatie
niet veranderen. Zij zegt niet: doe je kind zo jong mogelijk in een kresj, voordat je het -
zonder dat te willen en te bedoelen - verpest hebt. (En zeker niet: krijg geen kind, voordat je
er zeker van bent dat er voldoende kresjes zijn.) Nee, de moeder krijgt de
verantwoordelijkheid om alle bezwaren van de moeder-kind-verhouding in de moderne
maatschappij (samen opgesloten in een eengezinswoning) zèlf weer op een of andere
manier onschadelijk te maken. Zij moet er zijn - voortdurend - maar ze moet zichzelf tegelijk
opheffen, als baron van Münchhausen in het moeras.
En waarom? Het geheim zal wel in de woorden ‘succesvolle sociale aanpassing’ zitten. Hoe
moeten mannen leren om vrouwen ‘tot hun objekt te maken’, te onderdrukken en uit te
buiten, als ze niet op hun moeders mogen oefenen? Als ze dat niet geleerd hebben, als hun
persoonlijkheid daar niet op gevormd is, dan kunnen ze sociaal niet meekomen – hun eigen
energie is niet genoeg voor de maatschappelijke konkurrentie. Als konkurrentie niet hun
‘normale’ gedrag is, verliezen ze die zeker. Aan de meisjes heeft Anna Freud vermoedelijk
niet gedacht; die moeten zelf maar zien hoe ze er mee moeten leven dat ze geen vrouwen
‘tot objekt mogen maken’, dat ze nooit meer verzorgd zullen worden en slechts als moeders
voor mannen en kinderen mogen dienen - en de schuld krijgen als ze dat doen.
Jammer. Iemand die zo goed waarneemt, zo objektief, zo verstandig. Eén klein stapje - éven
de mannen niet voortrekken - en ze had een pionier kunnen worden van een opvoeding die
vrouwen en kinderen bevrijdt, en waarin mensen zouden kunnen opgroeien die in vrede met
elkaar kunnen leven.
Literatuur
Anna Freud, Einführung in die Psychoanalyse für Paedagogen, 3de dr. 1931/1956, vertaald
als: Inleiding in de psychoanalyse voor paedagogen, van Stockum 1932 
Anna Freud & Sophie Dann, Experiment in Group-Upbringing, in The psychoanalytic Study
of the Child, Bd 6, New York 1951, vertaald als Gemeinschaftsleben im frühen Kindesalter, in
Jahrbuch der Psychoanalyse, 1962, blz. 201-244. .
Anna Freud & Dorothy Burlingham, Kinderen zonder huis, (! AvB) Scheltema & Holkema
1944/1949.
Previous page Top Next page