Navigation bar
  Print document Start Previous page
 1 of 2 
Next page End 1 2  

1
ANNEKE VAN BAALEN & EVERDINE IEMHOFF
Vrouwen en klassestrijd
De vrouwenbeweging moet om twee redenen proberen zich iets te gaan voorstellen bij het
begrip klassestrijd. Ten eerste omdat wij er begrip voor onze eigen strijd aan kunnen
ontlenen. En ten tweede om een standpunt te bepalen tegenover de ‘officiële’, mannelijke
klassestrijd: die van de arbeiders tegen de kapitalisten.
De mannen hebben de klassestrijd uitgevonden. Het is in oorsprong een abstract begrip, een
denkmodel, een manier om inzicht te krijgen in de maatschappelijke toestand. Het inzicht
van Marx dat er een fundamentele belangentegenstelling bestaat tussen degenen die de
produktiemiddelen bezitten en zij die zonder zijn, is vervolgens omgezet in politieke
werkelijkheid: het was duidelijk dat de arbeiders zich moesten verenigen en proberen de
kapitalisten hun produktiemiddelen af te nemen.
Dit is in onze samenleving niet gelukt. Er zijn wel allerlei verschuivingen opgetreden. De
arbeiders hebben televisie. De belangrijkste maatschappelijke tegenstellingen worden
tegenwoordig beschreven met moeilijke woorden als ‘relatieve deprivatie’: het is niet de
absolute mate van ellende, maar het feit dat anderen meer hebben, dat de minder
bevoorrechte groepen hindert. Veel onderdrukking kan alleen nog maar in termen van
emoties beschreven worden.
De strijd van de arbeiders om verbetering speelt echter nog steeds op het materiële vlak. De
Rotterdamse havenstaking begon met eisen op het gebied van werkomstandigheden en
eindigde met de vierhonderd gulden. De arbeiders hebben geen behoefte het beheer over de
produktiemiddelen over te nemen om zo hun werk zinvoller te maken – het management, dat
er niet over zou denken dat beheer af te staan, kan zich hier heel eenvoudig op beroepen.
Uit enquêtes is gebleken dat arbeiders graag vaderlijke eigenschappen in hun directeuren
zien. Zij hebben in wezen geen bezwaar tegen de macht van de vaders.
Een verklaring voor dit verschijnsel is door Adorno gegeven. De autoritair opgevoede
persoonlijkheid gaat er van uit dat hij door zich aan een machtiger persoon te onderwerpen
in diens macht deelt. Door onze opvoeding zijn wij waarschijnlijk bijna allen autoritair in dit
opzicht, de hippe jongeren misschien uitgezonderd. Omdat de materiële afstand tussen de
klassen kleiner is geworden, kan iedereen zich gemakkelijker dan in de vorige eeuw met de
bovenlagen identificeren. Daardoor kan men zich afvragen of er eigenlijk nog een
arbeidersklasse, als maatschappelijke groep, bestaat. Wanneer een arbeider zich niet meer
arbeider voelt, maar lid van de middenklasse, is hij niet meer bereid een hand voor een
andere arbeider uit te steken. Hij is in gedachten al aan het klimmen.
De belangrijkste emoties van deze grote middenklasse zijn ambitie en jaloezie. Dit moet ons
bekend voorkomen. Ook vrouwen zijn altijd bezig zich naar boven te identificeren. Voor ons
is boven de man. Wanneer wij ons aan een man onderwerpen denken we in zijn macht te
kunnen delen: wij krijgen afgeleide status. Sommigen van ons merken op den duur dat
afgeleide status niet bevredigt. Je kunt er niets mee doen, behalve andere vrouwen de ogen
mee uitsteken – wat natuurlijk nooit verveelt, maar niets oplevert op het gebied van liefde en
creativiteit.
Wij leven in de tweede feministische golf. Dat betekent dat overal ter wereld bij vrouwen het
inzicht begint te ontstaan – niet gecreëerd door een superbrein, maar door talloze vrouwen
die opnieuw ontdekken wat de negentiende eeuwse feministen al wisten – dat er een
fundamentele belangentegenstelling bestaat tussen mannen en vrouwen. Mannen hebben
belang bij de bestaande rolverdeling, omdat die aan hun behoeften voldoet. Zij zullen nooit
vrijwillig van hun mannelijke privileges afstand doen.
Er zit dus voor vrouwen daarom niets anders op dan ons te verenigen, contact met elkaar te
zoeken. Maar dat is voor ons veel moeilijker dan het voor de arbeiders was. Die vormden in
                                                
1
Anneke van Baalen en Everdine Iemhoff, in Sekstant nr 6, juli/augustus 1972
Previous page Top Next page