VROUWEN TEGEN DE VERDRUKKING IN, De Bonte Was, Amsterdam 1979 
82
Het vrouwenwerk 
 
Ik ben 65 jaar, dit jaar 43 jaar getrouwd, heb 7 kinderen en 14 kleinkinderen. De kinderen zijn 
getrouwd of wonen samen en één dochter woont alleen als ongehuwde moeder, waar ze bewust 
voor heeft gekozen. Eén dochter is na 15 jaar huwelijk gescheiden. Ik ben dus met mijn man 
samen thuis, die gepensioneerd is. Ik ben getrouwd in 1936 zoals dat toen gebruikelijk was. Ik 
kende wel een paar samenwonende stellen, maar het stel met vier kinderen en de man zonder 
werk (het was krisistijd) leed werkelijk armoe. Hij ontving nl. vrijgezellensteun van f 7,50 per week. 
Het huwelijk zagen wij als een bevestiging van een reeds bestaande relatie met alle angsten van 
dien voor zwangerschap. Wij gaven dus geen geld uit aan de trouwerij, gingen met het openbaar 
vervoer en ik wilde geen trouwring want dat was voor mij het symbool van 'verbonden zijn aan'. 
Wat mij ook tegenstond van het huwelijk was, dat ik mijn naam verloor, niet wetende, dat ik die 
naam naar buiten toe niet hoefde te voeren. Of het officieel wel moet, weet ik eigenlijk nog steeds 
niet. 
Wij waren rotterdammers en gingen aan de rand van Rotterdam in een zeer christelijk dorp 
wonen. Het was onze hang naar buiten wonen, die ons daar deed neerstrijken. Wij wonen er nu 
nog in hetzelfde huis. 
Mijn man werkte drie dagen per week, met een onregelmatige bijverdienste. Toch bleef ik niet 
werken op het kantoor waar ik zeven jaar werkte, en waar ik 45 gulden per maand verdiende (het 
aanvangssalaris was in die tijd 10 gulden per maand. Ik had wel een allround kantoor opleiding, 3 
jaar ulo, 3 jaar handelsschool, diploma steno en tikken). Ik was lid van een bond, waar ik 
propagandamateriaal voor verspreidde op het kantoor. Het gevolg van dat verspreiden was, dat ik 
twee jaar lang geen opslag kreeg: elk jaar werd namelijk bekeken wie er voor opslag in 
aanmerking kwam. Soms bedroeg dat een gulden per maand. 
Na ruim een jaar werd ons eerste kind geboren. Wij wilden wel een gezin van vier of vijf kinderen; 
het zijn er dus twee meer geworden. Hoewel wij beiden wel lazen over voorbehoedsmiddelen en 
gezinsplanning heb ik nooit stappen in die richting ondernomen. Mijn man weigerde kondooms te 
gebruiken, die wel zo te koop waren. Pas na het zevende kind ben ik naar de NVSH gegaan. 
Het was ontzettend druk en er waren veel zorgen van allerlei aard. Het was best wel eens te veel, 
maar toch heb ik het niet met tegenzin gedaan, ik heb het eerder gezien als taak, waar je iets 
goeds van probeert te maken. Ik heb er wel erg veel van geleerd, want van huishouden doen en 
kinderen verzorgen en opvoeden had ik niet veel verstand. 
Wij waren werkend lid van de SDAP en onze kinderen gingen naar de openbare school (principe 
kwestie), wat heel wat extra geld kostte aan vervoer, geld om de kwekeling, die getrouwd was en 
dertig gulden per maand verdiende een bestaan te verzekeren en hem te behouden voor de 
school. Wij stonden in het dorp met nog een paar gezinnen bekend als het rode gezin, waar de 
kinderen wel eens naakt in de tuin liepen, waar zondags in de tuin werd gewerkt en nog meer 
dingen die op een andere leefwijze duidden. Ik voelde me wel eens eenzaam, maar had toch 
genoeg aan mijn eigen werk en interessen. 
De oorlog zijn wij wat eten betreft, goed doorgekomen, omdat wij buitenaf wonen. Alleen was het 
'rode gezin' bij sommige winkeliers het laatst aan de beurt wanneer er een slecht verkrijgbaar 
artikel op de bonnen was te krijgen; dan gingen de kerkklanten voor, dat gold bv. voor 
babyvoeding, ook al hadden die kerkklanten soms helemaal geen babies. 
In 1946, ik had toen vijf kinderen in de leeftijd van negen tot nul jaar, was ik een van de 
oprichtsters van de vrouwengroep van de SDAP (die nu PvdA heet). Onze groep werkte aan het 
politiek bewustzijn van de vrouw, maar ook aan het zichzelf bewust maken van de vrouw. Verder 
was er vooral na de oor log een lawine van voorlichtingsprogramma's over de radio, die ik 
oudergewoonte trouw volgde. De veranderingen in de maatschappij, die na de oorlog duidelijk 
werden, zoals het progressief voelen, denken, doen en laten, het anders zijn dan je omgeving, 
kwamen tot mij via de radio, want voor kranten lezen enz. had ik ook niet veel tijd (mijn 
huishoudelijke bezigheden verdeelde ik zo, dat het mij mogelijk was die uitzendingen te 
beluisteren). Veel van die veranderde opvattingen over dingen in je leven die er voor mij werkelijk 
op aan komen spraken mij wel aan en hebben ook wel wat veranderd aan de manier waarop ik