Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
17
Toni had nog geen mijn kleding, hij moest met zijn lage schoenen aan onder de grond. Op een dag
kwam hij maar niet thuis, ik was vreselijk ongerust. Eindelijk zag ik hem in de verte aankomen,
maar erg langzaam. Toen stond hij lachend in de deur met een schoen aan zijn voeten en van de
ander alleen nog maar het bovenleer. Wat moesten wij nu beginnen? Zo kon hij de mijn niet in.
De volgende week betaalden wij geen huur, maar als wij over veertien dagen niet het dubbele
betaalden moesten wij er uit. Als vooruitbetaling kreeg Toni per week f 15,-, toen de schoenen
gekocht waren en de huur betaald hadden wij voor de kerstdagen nog maar 30 cent in huis.
Op kerstavond kwam Toni met een arm vol groene takken thuis, hij was vrolijk zoals altijd, maar ik
zei niets, en dat was erger dan dat ik geklaagd had. Ik liet hem alleen eten, terwijl ik zat te naaien,
wij verwachtten ons eerste kind en ik had het gevoel dat ik mijn tranen niet meer zou kunnen
tegenhouden als ik één woord zei. Hij hield het een paar uur uit en toen ging hij weg. De hele nacht
bleef de plaats naast mij in bed leeg. Hij kwam pas tegen de ochtend terug, ik schrok toen ik hem
zag, zo verwilderd zag hij er uit.
Na de eerste grote loondag op 7 januari ging het beter. Met Pasen kwam er bericht dat wij een
woning kregen. Maar door al de ellende moest ik twee maanden te vroeg bevallen, mijn kleine
meisje woog maar 2 pond en 100 gram. Na twee en een halve maand in het ziekenhuis te hebben
gelegen kwam ik thuis, in ons eigen huis, met mijn kind. Wat was ik gelukkig!
Twee jaar later werd ons tweede kind geboren, een gezonde jongen.
In de hele streek om Brunssum is bos en hei. Een groot verschil met het Roergebied, waar de
fabrieksschoorstenen, de koeltorens en de gashouders kilometer na kilometer boven de huizen
uitsteken. Daar hangt altijd een gele nevel, die de zon rood kleurt. Toen Toni in Hamborn werkte
kon hij zondags nergens naar toe. Er was nergens iets groens, en juist mijnwerkers, die ondergronds
werken, en de mannen bij de smeltovens, die de hele dag zwavel en fosfordampen inademen,
hebben extra behoefte aan de vrije natuur. Hun vrije tijd konden zij doorbrengen in hun kosthuis,
waar zij in kooien boven elkaar sliepen, naast teringlijders en geslachtszieken, en 's nachts konden
zij jacht maken op de wandluizen. Als Toni hier een vrije zondag had trokken wij er op uit met de
kinderen en een paar vrienden om de middag buiten door te brengen. Wij namen brood en vruchten
mee, er werd gezongen en gepraat, en de kinderen speelden in de hei.
Zondagsavonds kwamen de kompels altijd bij elkaar. Als het mooi weer was zaten zij buiten voor
de deur of op het pleintje, met hun knieën opgetrokken en hun achterwerk op hun hielen. Zo
konden zij het uren uithouden. Zij praatten over het nieuws in de mijn. 'Hé Lud, in wat voor pijler
werkje?' 'Godverdomme, laat ik je zeggen 50 centimeter hoog, de hele sjicht op je buik schavelen.
Wil je iets drinken dan moet je op je rug gaan liggen.' 'En jij, Neerford?' 'De mijne is 38 centimeter.
Ik heb haast geen buik meer en geen achterwerk, geen gevoel in de armen, op een schuppie gaat 50
kilo en dan maar scheppen!' 'En jij, Toni?' 'Ik ben in de schacht aan het bouwen, stelen zetten, heel
gevaarlijk, en oppassen dat de hele rotzooi niet instort.'
In het eerste jaar dat Toni in de mijn werkte, in 1927, begonnen op een dag de sirenes te huilen.
Alle vrouwen liepen naar de ingang. 'O gottegot mijn man heeft sjicht - De kompels zijn ingesloten
- Gas, instorting, ontploffing - Wat is er gebeurd? - Is mijn man erbij? - O god mijn vijf arme
kinderen - O moeder onze oudste - Ach ik ben pas getrouwd -' De reddingskolonne werkte met man
en macht, maar alle ingesloten mijnwerkers kwamen dood haar boven. Zestien kompels moesten
het leven laten. Het hele dorp was tegenwoordig bij de begrafenis.
Toen onze Bart vier jaar was probeerde hij al zijn vader na te doen. Eens stak hij het pijpje van
Toni in zijn mond en zei tegen mij: 'Ja, adé vrouw! Vader gaat werken.' 'Adé vader, breng je geld
mee naar huis?' 'Ja moeder.' Een paar uur gingen voorbij toen ik bemerkte dat mijn kleintje er niet
was. Met alle man gingen wij op zoek. Op een van de smokkelwegen naar Duitsland zagen wij heel
in de verte iets kleins lopen. Ja hoor, het is onze Bart, met het pijpje nog in zijn mond, zijn broek
vol, en het gezicht nat van de tranen. Hij snikt: 'Mama, mama ik heb geen werk gekregen!' Ik deed
of ik boos was, maar ik was gelukkig omdat ik mijn jongetje terug had.