Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
18
Een andere keer was het bijna donker en onze twee waren niet te vinden. Toni zocht buiten, hij
hoorde twee stemmen. 'Papa, pap!' 'Waar zijn jullie?'. De stemmen kwamen van boven. In een
boom hadden zij een stuk kippegaas vastgetimmerd, een bos gras erin gelegd en daar zaten zij naast
elkaar. 'Komen jullie eens gauw naar beneden!' 'Pap, wij zijn kippen. Tuk-tuk-kok-kok-ei, en Bartje
legt de eieren, papa.' Toni klom naar boven en daar lagen de eieren in het nest, een paar eierkolen.
Zulke dingen deed Greet. Als zij 's ochtends een schone jurk aan had, was hij meestal 's avonds
gescheurd en vuil. Eens waren zij aangekleed om met mij uit te gaan. Terwijl ik bezig was om me
te verkleden dacht ik: Waarom blijven de mensen toch voor het huis staan te lachen? Ik haastte mij
naar beneden en daar zaten Bartje en Greet op de stoep, maar je zag niets anders van ze dan twee
paar glimmende ogen, zo zwart waren ze. Zij hadden alleen maar in de kolenschuur gespeeld. Ik
riep Toni en zei: 'Kom eens kijken wat er gebeurd is!' Hij brulde van het lachen, ha-ha-ho-hoooo!
'Ja Toni, dat zijn jouw kinderen.' 'De jouwe niet!' 'Ik ben vroeger niet zo geweest.' 'Ik ook niet.' 'Ja
moet je jouw moeder eens horen!' 'Ja moetje jouw moeder eens horen!' Enzovoort.
Tegenover ons huis was een oude bruinkoolput, 's ochtends om vier uur zag je de nevel er uit
opstijgen. Een mooi gezicht, maar later is hij gedempt, om het malariagevaar. Daarachter was een
heuvel, met hei begroeid, als ik daarop stond en in de richting van Dusseldorf keek, moest ik
dikwijls aan mijn kameraden denken. De vrienden uit je jeugd zijn de vrienden die je nooit vergeet.
Ellie schreef dat de SA steeds brutaler optrad, maar dat zij geen sukses hadden omdat iedereen wist
dat het moordenaars waren. De partij versterkte zich, schreef zij, nog een paar jaar en de fascisten
zouden geen kans meer hebben. Maar ik herinnerde mij de gezichten van de mannen van Krupp in
het wijnhuis en ik had een gevoel dat een onheil dreigde. Soms zie je zoiets beter op een afstand
dan wanneer je er middenin zit.
Maar dan probeerde ik het weer te vergeten. Hier konden wij met hard werken een veilig bestaan
voor onze kinderen opbouwen, zij zouden een beter leven krijgen dan wij hadden gehad. Om mij
heen vlogen kleine bruine bijen in de paarse hei, in de verte hoorde je de kolen treintjes rijden op de
hoge afvalbergen, van elke mijn kende ik de luchtschachten en de schoorstenen, onder ons huis
liepen de gangen door tot aan de duitse grens. Hier voelde ik mij thuis en ik hoopte dat we hier
altijd zouden blijven. Om 11 uur zag je de middagsjicht voorbijkomen en je riep: 'Glück
aufkompel!' 's Zomers waren de avonden te mooi om te gaan slapen, ik zat buiten voor het huis en
als Toni kwam liepen wij nog een eindje om. Hij had geen rust om stil te zitten, altijd trok hij er op
uit, altijd was hij bezig. De sociale verzorging in de mijn was heel slecht. Hoeveel mijnwerkers
kregen geen stoflongen? De eerste jaren merkte je het niet, tot het te laat was en geen genezing
meer mogelijk was. Heel veel trouwe kompels zijn een verschrikkelijke dood gestorven. Nu,
twintig jaar later, is er veel verbeterd, er worden voorzorgsmaatregelen genomen en maskers
gedragen. Maar wie heeft daarvoor gezorgd? Toni en zijn kameraden in de bond, die zich niet met
mooie praatjes lieten afschepen.