De Bonte Was, FEMINIST 2, Amsterdam 1977 
 
 
55
produktieproces op te nemen. Dat is ten eerste de teorie over het 
arbeidsreserveleger. Als er voldoende werkelozen zijn, drukken zij de lonen van 
degenen die wel werken (omdat werkelozen het wel voor minder willen doen). En ten 
tweede de teorie over de tendentiële daling van de winstvoet: uit 
konkurrentieoverwegingen vervangen de kapitalisten steeds meer arbeiders door 
machines, en daardoor worden hun mogelijkheden om arbeiders aan te stellen en uit te 
buiten steeds kleiner: op den duur wordt het arbeidsreserverveleger steeds groter. 
Maar het is natuurlijk wel erg toevallig als dat arbeidsreserveleger precies de helft van 
de wereldbevolking omvat. (Nou ja, iets minder, want ook in de produktie en 
overheidssektor zijn vrouwen nodig om de werkjes te doen die mannen niet willen 
doen). Je kan natuurlijk zeggen dat het voor de hand ligt om vrouwen als eersten 
buiten het arbeidsproces te sluiten, omdat zij nog andere nuttige dingen kunnen doen, 
namelijk voor de mannen zorgen en kinderen opvoeden: de reproduktie van de 
arbeidskracht van arbeiders en kapitalisten (voor zover de laatsten werken) en het 
voortbrengen van nieuwe arbeiders en kapitalisten, en hun vrouwen. 
Dat lijkt wel aannemelijk, maar het geeft wel de indruk dat vrouwen dat zomaar vanzelf, 
vanuit hun biologiese natuur, zouden doen. Terwijl de geschiedenis aantoont hoeveel 
geweld en manipulatie nodig is om vrouwen moederschap en huisvrouw-zijn bij te 
brengen; misschien is het veel efficiënter om die funktie te vermaatschappelijken, zoals 
in scholen en ziekenhuizen tenslotte al gebeurt. 
De vraag waarom juist vrouwen bepaalde dingen moeten doen, is vanuit de 
marxistiese analyse van het kapitalisme m.i. niet sluitend te beantwoorden. Het 
primaire klasseverschil is niet opgegaan in het secundaire, en het ziet er ook niet naar 
uit dat het dat voorlopig zal doen. Het is nog steeds zo dat het lichaam waarmee je 
bent geboren je levensloop grotendeels bepaalt - al maakt de klasse waarin dat 
gebeurt een belangrijk verschil, voor mannen is dat verschil groter dan voor vrouwen. 
Nu wil ik niet suggereren dat Marx en Engels daar helemaal geen benul van hadden. 
Engels heeft in zijn eerder aangehaalde boek over De Oorsprong enz. daar zelfs iets 
heel intrigerends over gezegd. Volgens hem is in het gezin de man de bourgeois, de 
vrouw vertegenwoordigt het proletariaat. Een klassestrijd in gezinsverband dus. En hij 
vervolgt: 
ln de industriële wereld komt echter het specifieke karakter van de op het proletariaat 
drukkende ekonomiese onderdrukking pas dan in zijn volle scherpte te voorschijn, 
nadat alle wettelijke bijzondere voorrechten van de kapitalistenklasse opzij gezet zijn 
en de volledige juridische gelijkberechtiging van beide klassen tot stand gebracht is; de 
demokratiese republiek heft de tegenstelling tussen deze twee klassen niet op, hij geeft 
integendeel pas de grondslag, waarop deze uitgevochten wordt. En zo zal ook de 
bijzondere aard van de heerschappij van de man over de vrouw tot in het moderne 
gezin en de noodzakelijkheid, als wel de manier waarop man en vrouw werkelijk 
maatschappelijk gelijkgesteld kunnen worden, pas in schril daglicht komen te staan, als 
beiden juridies volkomen gelijkberechtigd zijn. 
Een parallel tussen het ontstaan en de onderdrukking van de vrije arbeider en de vrije 
vrouw dus. En we zijn nog niet eens aan totale juridiese gelijkberechtiging toe! Helaas 
zijn we dus nog steeds met de vragen blijven zitten waarmee ik dit stuk begon. 
Beantwoording daarvan zal tot de volgende keer moeten wachten. 
 
1. In welk opzicht vormt het kapitalisme het leven van alle vrouwen, en wat is onze 
toekomst? 
2. In welk opzicht verdeelt het kapitalisme vrouwen over verschillende klassen en wat 
voor veranderingen treden daar in op? 
3. In welke opzichten is Marx analyse van het kapitalisme onvolledig, omdat hij het 
primaire klasseverschil heeft weggedacht terwijl het nog blijkt te bestaan, m.a.w. waar 
is het patriarchaat gebleven?