VROUWEN TEGEN DE VERDRUKKING IN, De Bonte Was, Amsterdam 1979
33
Grootmoeder Gijsbertha
Die dus de centrale figuur dient te worden van mijn komende vastgelegde mijmeringen en
herinneringen, was eerst een opoe, tot ze op een dag tegen mij en de andere kleinkinderen het
verzoek richtte haar voortaan oma te noemen, een duidelijk progressief verschijnsel en tamelijk
honend door enkele van haar schoondochters ontvangen, daar 'oma' iets was voor de meer
bezittende klasse en wij, als arbeiderskinderen, het maar gewoon verder bij opoes moesten
houden.
Toen oma die uitlatingen aan de weet kwam - wij kinderen briefden vlot alles aan haar over - zei
ze 'ik ben benieuwd hoe die zelf genoemd gaan worden als ze eenmaal grootmoeder zijn, maar
doe mij nou een lol en noem me voortaan oma.' En aangezien we haar heel graag die lol deden,
spreek ik dus verder over mijn oma. Dat was in de jaren '30, toen ikzelf zo omstreeks 5 - 6 jaar
was en zij ca. 50 moet zijn geweest, want van vóór die tijd herinner ik mij weinig. Ik heb zonet
intens een foto zitten bekijken waarop ze, trots en onwrikbaar, zit tussen haar man en oudste zoon
- die mijn vader was - met daarachter haar overige vijf zonen, op straat, voor de deur van haar
woning; ik denk dat die foto is gemaakt ter gelegenheid van een zoveelste huwelijksverjaardag,
want ze zien er allemaal bijzonder keurig en opgedoft uit en er moeten er toen al een paar van die
zonen getrouwd geweest zijn (Van binnenhuisfoto's was zeker in die tijd nog geen sprake?). En ze
komt me nog steeds, ondanks dat ze zit, zo gróót voor, gek is dat, want ik was net zo groot als zij
en ik ben maar een lichamelijk kleintje en ik hoor dat verschijnsel ook van andere vrouwen over
hun bepaalde grootmoeders en/of oude tantes. Misschien zat hem dat in de kleding, de rokken
waren tot enkelhoogte, het opgestoken haar - maar ik denk, dat het meer in de houding als
zodanig zat. Als ze er was, dan wás ze er en niet over het hoofd te zien, een werkelijk centraal
figuur, zielsveel van haar jongens, man, kleinkinderen en haar woning houdend, ze verzorgend,
bemoederend, er door dik en dun voor opkomend én er stevig de wind en gezag onder houdend.
Want ga d'r maar effe aan staan, zeg, zes zonen - bomen van kerels zijn het allemaal geworden,
een niet meer dan een net-niet-hongerloontje om ermee rond te komen en dan al het werk wat ze
erbij verzette en een man, mijn opa dus, die het allemaal wel geloofde en liever in zijn tuintje zat te
wroeten.
Vroeg ik mijn moeder, de oudste schoondochter dus, naar haar eerste kennismaking met haar
schoonfamilie. 'Bah', zei mijn moeder - zelf uit een gezin van allemaal dochters, ook een stuk of
vijf geloof ik, 'wat een onbehouwen boel was dat daar toch met al die kerels en steeds allerlei rare
vrouwen over de vloer!' Nou, die kerels kende ik dus wel, mijn opa en mijn ooms en ik vroeg haar
dus verder uit over die 'rare vrouwen' waar ze niet verder over door wenste te gaan. Komt mijn
vader, geschoold vaktimmerman, (want ze liet ze wel, als't even kon, een goed vak leren of ze
tenminste er toe aan te zetten in hun avonduren, als ze, veel te vroeg, mee moesten verdienen
teneinde niet om te komen van de financiële narigheid, avondkursussen te gaan volgen), dus voor
de eerste keer zijn meisje voorstellen, een schuchtere groningse en die ziet oma schrijlings over
een rebelse zoon zittend hem aframmelen met haar slof, waarop mijn arme moeder natuurlijk
doodzenuwachtig werd - ach, ik zie zoiets meteen geheel voor me, prachtig! Ook naderhand is die
verhouding met mijn moeder nooit te best geweest en/of geworden en nog een paar andere
schoondochters waren eigenlijk als de dood voor haar. Feit was natuurlijk, dat haar jongens haar
wel eens als voorbeeld stelden als hun eigen vrouwen niet zo erg flink bleken en dat wilde nou
eenmaal niet zo erg. Mijn vader had het niet makkelijk met deze situatie, hield veel van mijn
moeder, die alles uit haar handen liet vallen als oma onverwacht op bezoek was, als de dood voor
haar scherpe blik en opmerkingen en heeft op een gegeven ogenblik het besluit genomen niet
meer naar zijn moeder te gaan en haar ook verzocht niet meer bij ons thuis te komen, wel erg
hoor.
Máár ik moet zeggen, dat mijn moeder toch heel sportief bleek, want ze heeft mij nimmer
verboden naar oma te gaan, waar is waar! Ze probeerde mij wel eens uit te horen, wat zich daar
zo allemaal afspeelde en waarschijnlijk ook uit diepe zorg, dat ik besmet zou worden met haar
revolutionaire opvattingen en vooral over de konfrontatie met die 'rare vrouwen' maar kinderen
zijn link hoor, ik vertelde mooi niet meer dan ik kwijt wilde. Oma had als pientere vrouw natuurlijk