De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
3
Inleiding
Dit boek is bestemd voor huisvrouwen en werkende vrouwen. Werkende vrouwen en
huisvrouwen zien elkaar als vreemden, als een heel ander soort vrouw. Ze kunnen vaak
nauwelijks met elkaar praten omdat hun ervaringen weinig gemeenschappelijks hebben.
Dit boek gaat grotendeels over wat ze wel gemeenschappelijk hebben: vrouwenwerk. Hoewel
ze elkaar links laten liggen, een medelijdende en geringschattende houding voor elkaar
hebben of elkaar juist benijden, toch hebben huisvrouwen en werkende vrouwen twee
belangrijke dingen gemeenschappelijk: ze zijn allebei vrouwen ze werken allebei.
In onze samenleving wordt het verschil tussen huisvrouwen werkende vrouw sterk
beklemtoond. Neem alleen die twee woorden al: Hoe onjuist zijn ze: Een huisvrouw is niet
een vrouw in een huis. Een huisvrouw wérkt in dat huis: En is het enige vermeldenswaardige
van een werkende vrouw het feit dat ze (buitenshuis en voor geld) werkt? Ze is toch óók altijd
een huisvrouw, of ze nu wel of niet getrouwd is, ze moet toch boodschappen doen, haar
kamer of huis schoonhouden en eten klaarmaken. Waarom dan die verschillende woorden?
Het gangbare woordgebruik suggereert een groter verschil tussen huisvrouwen en werkende
vrouwen dan er in werkelijkheid bestaat, en verdoezelt de overeenkomst tussen beide.
Daarom heet dit boek Vrouwenwerk. Wij willen het hebben over wat vrouwen nu werkelijk
doen, met andere woorden: over wat mannen vrouwen laten doen.
Wat dan onmiddellijk in het oog springt is dat de mannen de vrouwen voor zich laten zorgen.
Het eerste en grote gebod is: zorg: Voor de kinderen, voor de sfeer, voor de koffie, voor een
bloemetje op tafel, voor de schone overhemden, voor het onthouden van verjaardagen en jubi-
lea, voor het bijhouden en afwerken van de agenda, voor het te woord staan van de
leveranciers, voor het aannemen van de telefoon, voor zijn seksuele bevrediging, voor het
afwentelen en voorkómen van alles wat zijn humeur zou kunnen prikkelen, voor lekker eten
(zeer belangrijk:) en zit de reisnecessaire al in de koffer?
Bovenstaande opsomming geldt voor werkende vrouwen en huisvrouwen. Waarom zouden
we toch zo'n verschil voelen tussen onszelf en zo'n 'ander soort vrouw'? Het maakt toch niet
zoveel uit of je van één man bent en voor hem zorgt of dat je door meer mannen wordt
toegeëigend en voor hen zorgt? Moeten niet werkende vrouwen én huisvrouwen verhalen
over voetbal aanhoren? En altijd maar glimlachen? Glimlachen als je man of chef humeurig is
om hem weer in zijn humeur te helpen, en glimlachen als hij zich lekker voelt om te
bevestigen dat hij aardig is?
Die glimlach hoort bij ons werk. Glimlachend solliciteren wij (naar baan of huwelijk) en als
we zijn aangenomen moeten we wel blijven glimlachen, eigenlijk, onze hele werktijd door. Is
het niet vreselijk dat de glimlach het universele wapen is van de vrouw? En tragies ook, want
juist als we glimlachen worden we niet serieus genomen maar als vrouw behandeld: hoffelijk
en volgens de etikette (in het beste geval).
Onze glimlach is ons enige wapen omdat we als vrouw nu een-maal een zwakke, achter-
gestelde, dienende positie in het leven hebben. En die glimlach is, als je doordenkt, eigenlijk
ook helemaal geen wapen. We ontwapenen ons juist door te glimlachen en dat verwachten
mannen ook. Want bij onze zorg voor hen hoort ook de emotionele verzorging. Door hun
positie in de harde maatschappij moeten mannen ook hard en gevoelloos zijn, ze hebben nu