FEMINIST 3, teksten Anneke van Baalen & Marijke Ekelschot, Illustraties Annet Planten.  
Amsterdam 1982, De Bonte Was 
 
24
vrouwentoekomst zo gedaan: de door Morgan beschreven algemene matrilineaire 
verwantschapsorganisatie is de eerste arbeidsdeling  een arbeidsdeling die niets met uitbuiting te 
maken heeft. Sommigen werken minder dan anderen: oude vrouwen en kinderen, mannen  maar 
degenen die minder werken zijn niet per definitie heersers, die zich de resultaten van het werk van 
anderen toeëigenen; ieders positie in de groep wordt door de verwantschapstraditie bepaald, 
niemand is de baas. 
Organisatie van arbeid is nog iets anders dan organisatie van uitbuiting. De gigantiese prestatie van 
de menswording is juist die organisatie van het samenwerken tussen dieren; niet dat ze 
gereedschappen leren maken of elkaar doden, maar dat ze eten aan anderen leren geven. Mensen 
zijn nog socialer dan Marx en Engels gedacht hadden: ze hoeven niet door heersers gedwongen te 
worden hun voedsel aan hun verwanten af te staan. 
Maar juist omdat hun menselijkheid erin ligt dat zij in beginsel bereid zijn hun voedsel af te staan 
aan diegenen die zij als verwanten beschouwen maakt dit hen wel kwetsbaar. Zij zijn geen vrije, 
autonome wezens die maatstaven hebben om te beoordelen wat eerlijk is; zij zijn geheel gevangen 
in de verwantschapstraditie. Wij hebben dan ook in Geschiedenis van de Vrouwentoekomst 
gesteld dat de eerste bekende vormen van uitbuiting juist gebaseerd zijn op die 
verwantschapstraditie zelf: de godsdienst, waarin mannelijke priesters de voormoeders losmaakten 
van de huishoudens, en hen tot godinnen verhieven die boven de dorpsgemeenschap stonden. De 
produktiekrachten hadden zich, zonder uitbuiting, van verzamelen tot landbouw ontwikkeld; maar 
vanaf dat moment werd de arbeid ten dele georganiseerd door mannen die zelf niet werkten. Vanaf 
dat moment is er inderdaad een onderscheid tussen de eigen samenwerkingsverbanden van vrouwen 
op het land en de organisatie van mannelijke uitbuitingssystemen, die je dan 
produktieverhoudingen kunt noemen. Beide hebben hun invloed op de manier waarop het werk 
verricht wordt. 
Met eigendom van produktiemiddelen heeft dit alles echter niets te maken. Je zou het eerder 
eigendom van organisatiemiddelen kunnen noemen. De voormoeders en de seizoenenmagie zijn 
een onderdeel van het verwantschapssysteem: de priesters eigenen zich die toe en transformeren ze 
tot een onderdeel van een mannelijke kultuur met een onderlinge konkurrentie (wie heeft de 
mooiste tempel met het meeste goud). 
Marx en Engels hebben dit probleem uiteindelijk (Giddens, p 26) opgelost door te stellen dat in de 
Aziatiese produktiewijze de macht van de priestervorsten erop berust dat zij een overkoepelende 
eigendom over de grond bezitten. Zelfs als dat zo zou zijn (veel schrijvers hebben hiertegen 
geprotesteerd), hoe zijn ze daaraan gekomen? Het gaat er juist om een verklaring te vinden voor het 
ontstaan van hun macht en rijkdom. 
Wij vinden dus dat je natuurlijk over arbeid moet blijven praten, maar dat je je blik van produkt 
naar samenwerking moet verschuiven. Arbeid is iets sociaals en omvat daarom oorspronkelijk het 
voorzien in lichamelijke en geestelijke behoeften op een niet te scheiden wijze. Het produkt is 
maar een onderdeel, dat pas een zelfstandig leven kreeg toen de mannelijke ambachtsman zich 
afsplitste van het clanleven en met andere mannen ging konkurreren in het maken van bijzondere 
dingen (die dan ook nog duizenden jaren luxe dingen waren voor de mannelijke kultuur: toen de 
mannen al duizenden jaren met bronzen zwaarden vochten, maaiden de vrouwen het graan nog 
steeds met de oude stenen sikkels). 
Zoals de Noors-Amerikaanse socioloog Thorstein Veblen gezegd heeft: werken is oneervol voor 
mannen, omdat het vrouwelijk is. Mannelijk zijn roof, oorlog, sport en godsdienst; konkurrerende, 
spektakulaire bezigheden. Wij hebben het niet-werken van mannen hun onvolledige 
vermenselijking genoemd. In de loop van de geschiedenis zijn mannen in toenemende mate door 
andere mannen gedwongen tot werken, maar dat was een moeizame ontwikkeling. De eerste 
slaven waren slavinnen, mannelijke vijanden werden in de eerste patriarchale tijden