Navigation bar
  Print document Start Previous page
 3 of 8 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8  

Blijf van m’n lijf, uit Vrouwen over hulp bij ziekte en problemen, De Bonte Was, 1978
3
Dit alles betekende wel dat onze taak beperkt zou zijn: geven van informatie, beschikbaar
zijn voor een gesprek op verzoek en het huis in stand houden. We realiseerden ons dat we
veel zouden moeten afleren. Immers, een deel van het beroep en ook de aantrekkelijkheid
van het beroep van hulpverleenster is dat je 'zo nodig' bent; je weet en kan veel meer dan
de hulpvraagster en dat geeft een fijn gevoel. We ontwierpen een afleer-cursus voor
onszelf. Leren 'nee' te zeggen op vragen en verzoeken die de vragenstelster heel best zelf
zou kunnen (leren) doen. Het ging niet vanzelf. We merkten hoe zeer het er in gebakken
zat: te redderen voor anderen, te zorgen, ja zelfs te dénken voor anderen.
Toen we vonden dat we genoeg geoefend hadden en wisten wat we wilden en hóe we het
wilden, kraakten we een huis. Het was allemaal heel spannend. De hele dag waren we in
touw met het klaren van klussen die we nog nooit eerder bij de hand hadden gehad:
organiseren en ophalen van inboedel, gesprekken met de gemeente, elektriek en gas aan
de gang krijgen, interviews met de pers, eindeloze telefoontjes over van alles en nog wat
beantwoorden. Het gaf ons een kick dat we ons telkens wisten te redden. In het huis ging
het ook goed. Al snel waren er 10 vrouwen met 15 kinderen. En de bewoonsters hielpen
snel mee om het kraakpand leefbaar te maken. Een uur na aankomst troffen we er al
eentje aan die driftig een verroest bed stond schoon te schrobben. Het was de
bewoonsters meteen duidelijk dat ze de zaken zelfstandig dienden aan te pakken. Van
verzorging was geen sprake. De bewoonsters waren feitelijk vrijwilligsters en hielpen
hard mee de zaak op poten te zetten. De belangen waren duidelijk en gemeenschappelijk. 
Hoewel we alles goed doorgenomen hadden, vooral wat betreft het punt 'geen
verantwoordelijkheden overnemen' hadden we daarmee, achteraf bezien, best moeite.
Vaak werden we verrast door onze eigen hulpverleningshouding. Door het samen te
bespreken en het anders aan te pakken, leerden we steeds meer 'af' van de oude,
vertrouwde manier van hulpverlenen ('veel doen voor een ander, alsmaar helpen') en
bouwden we gestaag aan een eigen, in de praktijk getoetste manier van hulpverlenen aan
vrouwen.
We vonden het in de praktijk b.v. moeilijk om 'nee' te verkopen. 'Nee zeggen' ging nog
wel, maar 'nee doen' was moeilijker. B.v. als een vrouw ons vroeg een telefoontje te
plegen, zeiden we nee. Maar dan bezweken we vervolgens toch wel voor de morele druk
die uitgeoefend werd. Ze kon het zelf niet, het was héél belangrijk, het was heel dringend.
En thuis had ze nooit mogen telefoneren. Maar na een tijdje hadden we dat wel door. En
stelden een rollenspel voor. Dan kon ze het leren door 'droog' te oefenen. Of we spraken
samen door wat ze wilde gaan zeggen in dat telefoongesprek. En zorgden dat we in de
buurt bleven. Maar ze moest wel zelf bellen.
Een ander voorbeeld van zeggen dat verantwoordelijkheid bij hen ligt, maar er niet
helemaal naar handelen, was het paraat blijven in de weekends. Toen er genoeg vrouwen
in het huis woonden (na 14 dagen) bleven we er niet meer slapen. Wel waren we
telefonies oproepbaar voor probleem- of noodgevallen. De eerste maand maakten de
bewoonsters daar ook wel gebruik van. Daarna eigenlijk nauwelijks meer, nadat ze zelf
een aantal crises in huis opgelost hadden. We wisten dit, we merkten het (dat we niet
meer gebeld werden) en toch hielden we het nog ruim een half jaar vol om het hele
weekend telefoondienst te hebben. Deze vasthoudendheid had meer te maken met de
onzekerheid t.a.v. onze eigen rol en taak als hulpverleenster dan met de nood/behoeften
van de bewoonsters.
Previous page Top Next page