VROUWEN TEGEN DE VERDRUKKING IN, De Bonte Was, Amsterdam 1979 
28
mijn kant - nog meer chili, nog heter - hoeveel uren zal ik op deze vloer doorbrengen, me 
haastend van de ene pan naar de andere, hoeveel zullen er aanbranden). 
Met een klein stemmetje maak ik hen mijn komplimenten. 
'Een beetje enthousiaster mag ook wel,' zegt Paul. 'Sorry, ik ben een beetje moe,' zeg ik. 'Onzin,' 
wuift hij mijn zelfverdediging weg.' Als wij dat nou zeiden. Vooruit jongens, een pilsje hebben we 
wel verdiend.' In een wolk van tevredenheid zitten ze even later met een koel glas in de hand rond 
de keukentafel, terwijl ik een stuk kaas in blokjes snijd. 
Symptomaties voor mannen, die zelf geheel of gedeeltelijk de verbouwing van een in vervallen 
staat gekochte woning ter hand nemen, is een soort bewustzijnsvernauwing, die ze belet nog 
belangstelling te hebben voor zaken, die niet direkt met baksteen en specie te maken hebben. Dit 
is me opgevallen bij verschillende vrienden, die ons voorgingen bij het kopen en opknappen van 
een oud huis. En nu bij Paul. In plaats van z'n vrienden, die nu toch een vermoeide indruk maken 
en waarschijnlijk wel behoefte hebben hun zinnen wat te verzetten, aangenaam bezig te houden, 
gaat hij nog eens uitgebreid na welke handelingen nog verricht moeten worden. 
Weliswaar neemt de aannemer ook een deel hiervan voor zijn rekening, maar alleen voor zover 
onze rekening dat toelaat. En omdat de kosten alleen maar tegenvallen, brengt Paul ons nu op de 
hoogte van z' n plan om ook het stucwerk zelf te doen. De vrienden kijken bedenkelijk. Voor een 
leek is zoiets een moeilijk karwei, menen ze. 
Hier ligt mijn kans, denk ik in een flits. 'Laat mij 't maar doen,' zeg ik. Even kijken ze me bevreemd 
aan, dan hervat Paul: 'Nee, zonder gekheid, een stucadoor is me veel te duur.' 'Ik meen het,' zeg 
ik nadrukkelijk, 'laat mij de muren maar stucadoren.' 
In hun ogen zie ik een blik, die ik nog van heel vroeger ken  zo werd ik door mijn ouders 
aangekeken, wanneer ik mij in hun gesprek mengde met een vraag, die ze in verlegenheid bracht. 
Een van de vrienden begint te grinniken. Paul zegt geïrriteerd: 'Pak jij nou nog maar wat pilsjes.' 
Maar zo laat ik me niet afschepen. 'Jullie nemen mij niet eens au serieux,' roep ik, 'ik verzeker 
jullie, dat ik die muren netjes van een pleisterlaag kan voorzien.' 'Dat is geen werk voor een 
vrouw,' wordt er gezegd. En: 'Daar is 't veel te zwaar voor.' 'Je hebt genoeg te doen, zegt Paul, 
'laat dit nou maar aan mij over.' 'Ik zie mijn vrouw al,' glimlacht er een. 
 
Dus koop ik wanneer Paul naar zijn werk is en de kinderen naar school zijn een doe-het-zelfboek, 
dat me de nodige informatie over pleisterwerk verschaft. Daarna bestel ik met de vermelding van 
de hoeveelheid muuroppervlak de ingrediënten bij de bouwmaterialenhandel, die er geen gras 
over laten groeien, want een dag later storten ze door een open venster in een leeg vertrek een 
berg zand, die de vloer volledig beslaat. Ik deins wel even terug. Dit is de zandgeworden straf voor 
mijn zelfoverschatting. Hoe moeten mijn twee handen deze massa in de vorm van een gladde 
pleisterlaag ooit op de muur krijgen? 
Een beetje zenuwachtig grijp ik naar het boek en lees nog eens nauwgezet de werkomschrijving: 
'Meng zorgvuldig het cement door het zand, giet er telkens kleine beetjes water in, roer tot u een 
glad mengsel hebt verkregen. Gooi dit losjes tegen de muur en strijk het provisories glad. Met de 
andere hand houdt u de spaan als raapbord eronder om afvallend cement op te vangen. Maak de 
cementlaag vervolgens met de spaan d.m.v. draaiende bewegingen vlak.' 
Een spaan ontbreekt me dus nog. Ik haast me naar een gereedschappenwinkel die ik niet alleen 
verlaat met een spaan, maar ook met een plamuurmes voor de hoeken en randen. 
 
's Avonds ontstaat er een hevig tumult in huis. Paul heeft de berg ontdekt. Wat moet dat 
voorstellen? Ik leg hem uit, dat zand een onmisbaar bestanddeel is van pleisterwerk. Hoe ik het in 
mijn hoofd haal om zomaar... Ik had hem toch verteld, dat ik het stucwerk voor mijn rekening zou 
nemen? Belachelijk, geen sprake van. Daarna een verbitterd zwijgen. In bed met de ruggen naar 
elkaar gekeerd ingeslapen. 
 
De volgende morgen trek ik, nadat iedereen vertrokken is, oude plunje aan en vraag de twee 
bouwvakkers, die elders in huis nog bezig zijn, om een ijzeren bak, waarin de specie gemengd 
kan worden. Bijna met tegenzin geven ze me een ronde bak, waarin nog resten hard geworden 
specie zitten, die ik er zo goed mogelijk uit hak. Wat later sta ik, met de gebruiksaanwijzing in de 
hand, te roeren, of liever: ik schep het cement door het zand, terwijl ik beetjes water toevoeg. Wat