Navigation bar
  Print document Start Previous page
 3 of 8 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8  

3
vraag waar de grenzen hiervan liggen: wanneer slaat deze fraaie samenwerking om in
vervolging en staatsterreur? Nu zijn er van het verschijnsel ‘spionage en verraad’ twee
benaderingen mogelijk, die op het eerste gezicht alleen van abstractieniveau verschillen:
men analyseert de positie van de bespioneerde en verraden groep, of men analyseert de
maatschappij als geheel. De eerste benadering is die van de betrokken groep zelf, de laatste
van de ‘neutrale’ politicus of jurist. Hij waarschuwt tegen de verklikkersmaatschappij , tegen
1984 (o ironie) of tegen het totalitair systeem in het oostblok; hij citeert, zoals A-G Leijten,
Milan Kundera over de man die vrijwillig zijn privacy weggeeft en daarmee een monster
wordt. A-G Leijten acht het zelf noodzakelijk om iedere verwarring tussen de perspectieven
te voorkomen, om uitdrukkelijk en zonder argumentatie mee te delen dat het perspectief van
de bedreigde groep - dat het hier om bespioneerde vrouwen gaat - niet ter zake doet. Het
programma ‘Allemansrecht’ van 27 januari jl., dat over deze vrouwen zou gaan, liet twee van
hen vijf minuten aan het woord en wijdde de rest van de zendtijd, geheel overeenkomstig de
titel van het programma, aan mannelijke deskundigen omtrent de privacy bij alle soorten
overheidsingrijpen - om tenslotte alle bedreigden aan te raden zelf actiegroepjes te gaan
vormen! (Die moeten dan zeker procedures gaan volgen als de onderhavige, en zo zijn we
weer rond.)
De vraag: hoe beschermen wij in het algemeen de privacy, hoe voorkomen we de
verklikkersmaatschappij? is een andere dan de vraag: heeft een bijstandsvrouw recht op
privacy? Onder ‘de privacy’ in het algemeen die tegen inbreuken van de overheid beschermd
moet worden, vallen talloze gegevens van geheel verschillende aard; ‘de privacy’ van de
bijstandsvrouw betekent daarentegen haar bestaan als rechtssubject.
De vrijheid van meningsuiting
Het Hof zag geen enkel verband met welk overheidsbeleid dan ook en beantwoordde
daarom alleen de tweede vraag. Het overwoog dat ‘het, behoudens hier niet ter zake doende
omstandigheden, een ieder vrij staat wat hem bekend is aan anderen door te geven.’ Nu de
buurman geen verrekijker of afluisterapparatuur gebruikt had, verdween de privacy van
mevrouw Grümbock tussen niet ter zake doende omstandigheden. Dit is in strijd met alle
jurisprudentie en literatuur, die grenzen stellen over wat men aan anderen mag
doorvertellen, los van de vraag hoe men aan die wetenschap is gekomen.
8
Deze overweging is des te ergerlijker, omdat het Hof hier, in navolging van de advocaat van
de eiser, het verminkte citaat als wapen in de rechtsstrijd invoert. De bovengeciteerde zin
wordt namelijk gepresenteerd als afkomstig uit HR 25 juni 1965, NJ 1966, 115, waarin de HR
besliste dat de omroepen mochten weigeren omroepgegevens door te geven aan het blad
Televizier - helaas niet in de formulering: ‘Het staat een ieder vrij, behoudens etc., te
weigeren wat hem bekend is aan een ander door te geven’, maar: ‘het staat een ieder vrij,
behoudens etc., wat hem bekend is al dan niet aan een ander door te geven.’ Daardoor zou
inderdaad de indruk kunnen worden gewekt dat het hier om de vrijheid van meningsuiting
ging, terwijl uit het geval duidelijk blijkt dat het omgekeerde recht - dat om te zwijgen - hier in
het geding was.
Als de vrijheid van meningsuiting in de buurt komt kunnen de vernederden en vertrapten zich
wel oprollen - als zij beledigingen in woord en beeld willen bestrijden, worden zij regelmatig
beschuldigd een totalitaire maatschappij te willen vestigen, waarin ‘niets meer mag’: waarin
de blanke man in de expressie van zijn superioriteit wordt belemmerd; ook hier slaat dan
door de ‘gelijke behandeling’ van machtigen en machtelozen het grondrecht ter bescherming
van ‘minderheden’ om in een vrijbrief om hen te kwellen.
De Hoge Raad ging hier gelukkig niet verder op in: een inbreuk ‘kan ook niet worden
gerechtvaardigd door de enkele in die rechtsoverweging door het Hof vooropgestelde vrijheid
van meningsuiting.’
                                                
8
Zie bv HR 28 nov. 1941, NJ 1942, 190 en 10 juni 1966, NJ 1966, 390 (GJS) en Hof Den Haag 30 nov. 1972, NJ 1973, 190
Previous page Top Next page