Navigation bar
  Print document Start Previous page
 2 of 44 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
2
Mijn jeugd
Het is moeilijk om een begin te maken. Soms herinner je je iets, en dan denk je: ja er moet meer
geweest zijn, en dat weet je niet meer. Dan komt er iets te voorschijn waarvan je dacht dat je het
allang vergeten was. Zo zie ik Wiard zijn vertrokken gezicht toen zijn vader ontdekte dat we niet
klaar waren met de aardappels in de kelder, die we moesten schoonmaken, en ik hoor zijn
jammerstem: 'Zij heeft het gedaan! Zij heeft gezegd dat we eerst gingen spelen!' De riem suisde op
mij neer, mijn rug, mijn handen, mijn gezicht. In een hoek van de kelder was een spinneweb, het
bewoog heen en weer in de tocht en ik dacht: Dat kun je gebruiken als je in je vingers snijdt, maar
van mijn vader herinner ik me alleen de arm met de riem, en zijn laarzen, grijs van de klei. Wiard,
waarom rekende je altijd op mij? Moest ik voor jou de slagen opvangen omdat ik niet huilde en
geen woord zei?
Later, in Dusseldorf, vroeg je een keer om brood toen er haast niets meer was. Moeder werkte in de
fabriek. Ik zei: 'Als ik jou nog meer geef moeten de kleinen met een lege maag naar bed.' 'Dat kan
mij niet schelen,' zei jij. 'Als je het niet geeft snij ik mijn strot af.' Toen je terug kwam had je dikke
rode strepen op je keel en ik gaf je mijn brood. Naderhand merkte ik pas datje het met jam had
gedaan.
Jij had altijd meer honger dan de anderen. We waren allemaal bleek en mager in die oorlogsjaren
1914/18, maar jij groeide hard, jouw schouders werden breed en je vond dat je meer recht op eten
had dan wij. 'Moeder had niet zoveel kinderen moeten krijgen,' zei jij. 'Twee is genoeg.' Maar ik
hield van haar en van jullie en ik heb mijn best gedaan om voor jullie te zorgen.
Zo wou ik het niet vertellen. Er is een zee van herinneringen waar je uit kiezen moet. Ik wil over
mijn leven berichten omdat ik veel heb gezien en meegemaakt wat andere mensen niet begrijpen.
En dat is meteen een antwoord op de vraag waarom ik geen rust heb om thuis te zitten, ik die acht
jaar gevangen ben geweest. Er is nog zoveel uit te leggen en te doen. Als ik alles vertel, precies
zoals het geweest is, geloof ik dat de mensen het zullen begrijpen.
We woonden in Oost-Friesland, aan zee, dicht bij de nederlandse grens. Altijd heb ik naar de zee
terugverlangd. Deze zee uit mijn kinderjaren. Je stond op een duin met de zon in je ogen en zo ver
je keek blikkerde het water, licht en donker tegelijk, en de meeuwen vlogen hoog in de lucht en
vlak boven het water. Het geluid van hun scherpe stemmen klonk door de branding heen. Later zag
ik meeuwen in Amsterdam, maar die waren anders, groot en wit en veel stiller. Als het regende
rilden wij van de kou, maar na onze zwerftochten zorgden Wiard en ik altijd dat wij drijfhout bij
ons hadden voor de kachel, want dan schold moeder niet over onze natte kleren.
Als we uit school kwamen was moeder meestal met de kleintjes op het land en dan moest ik
opschieten om voor alles te zorgen - gauw de boel aan kant maken, gauw aardappels opzetten.
Alleen zomers, als het laat donker werd, kon ik nog even de deur uit.
Ik bleef niet lang op school. Vader ging met ,paard en wagen de boer op, en toen ik tien was
bedacht hij dat ik dat ook wel kon doen omdat ik handig was met geld en me door niemand liet
afschrikken. Zelf ging hij verder het land in en bleef wekenlang weg. Wiard was elf; hij moest met
vader mee. Ik had met hem te doen, hij was bang voor vader en kon niet tegen hem op.
Ik ging elke dag naar de visafslag en verkocht de vis weer aan de mensen in de omgeving. Als
iemand wat extra betaalde maakte ik ze ook schoon. De mensen wisten dat mijn vader zijn geld
verdronk en dat ik moest werken om moeder te helpen. Dikwijls kreeg ik een kop koffie of een
boterham. Maar ik stonk altijd naar vis en de kinderen riepen me na. Eens kwam ik de meester
tegen. Hij vroeg mij om af te stappen. 'Trude' zei hij, 'bevalt dit werk je?' 'Ja, meester,' zei ik. Ik kan
je vader vragen om je weer naar school te sturen. Je bent nog leerplichtig.'
'Nee, dat moet U niet doen. Dan is er thuis niet genoeg.'
'Zo, zit dat zo,' zei hij. Hij draaide aan zijn snor en keek naar mijn schort met visschubben. 'Als ik
je eens wat te lezen gaf- zou je dat willen?'
Previous page Top Next page