Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
6
Hij was bang om beter te worden, bang om weer te beginnen. Hij stond in de schuld bij een paar
oudere jongens en die wilden hem niet loslaten. Zij probeerden hem over te halen om buizen naar
buiten te smokkelen, zodat zij ze konden verkopen, maar hij durfde niet, zei hij, anders had hij het
allang gedaan. Ik begreep dat hij juist bang was omdat hij het wél gedaan had. Hij was niet zo flink
als vader en moeder dachten, hij had iemand nodig die achter hem stond. Hij wou ook iets aan zijn
leven hebben, ik moest hem helpen, zei hij. 'Ik durf er niet meer naartoe, dan ga ik nog liever dood.
Jij wilt me dat geld toch niet geven.'
Hij was jong en sterk en hij werd beter, al zag hij er slecht uit, en hij was zo vriendelijk en
behulpzaam in huis dat ik medelijden met hem had. Ik sprak een van de jongens op straat aan en
bood hem geld aan om een deel van de schuld te betalen, op voorwaarde dat hij Wiard met rust zou
laten. Anders zou ik naar de politie gaan en dan kregen zij niets. Wiard hoefde het niet te weten, het
was beter dat hij nog wat in de zorg zat.
Op een goeie dag ging moeder met hem mee naar een ander Er was aldoor minder te eten. Vaak
bracht ik de kleintjes om 5 uur 's middags al naar bed, want honger is een kwelling en als je slaapt
voel je het niet zo. We liepen dikwijls naar de waterkraan om te drinken en we stonden urenlang in
de rij voor een beetje blauwe en waterige melk. Hoelang zou de oorlog nog duren? Telkens
kwamen transporten met gewonden aan, de stad was vol met oorlogsinvaliden, soldaten zonder
armen of benen.
Wij woonden nu dicht bij het spoor en daar krioelde het van de ratten, 's nachts moest je beneden
alle deuren en ramen dichthouden, de honger maakte de dieren wild. Ze kwamen mee met de
transporten van het front, in het stro van de gewonde soldaten.
Op een dag kwam bericht van vader dat hij zwaar gewond was geweest en voor een paar weken
naar huis kwam. Maar het beviel hem helemaal niet, hij kreeg te weinig te eten en maakte ruzie.
Als hij zei: 'Verdomme Ánna, is dat eten voor een soldaat, rooie kool zonder vet en twee droge
aardappels!' antwoordde moeder: 'Als je het niet wilt geef het dan aan de kinderen, die hebben het
nodig.' Moeder was oud geworden voor haar tijd, zij dacht maar aan één ding, hoe zij op de been
kon blijven om te zorgen dat wij genoeg eten hadden.
Op een dag was er geen jurk meer die ik aankon. Moeder zei: 'Ga maar eens kijken of ze bij het
Leger des Heils iets voor je hebben.' Met een dik pak onder mijn arm kwam ik terug, zo trots als
een pauw. Maar de jurk was van papierweefsel, als hij nat werd bleef hij aan mijn lichaam plakken.
Toch heb ik hem nog een heel jaar gedragen.
Toen kwam de grote kolennood. De kinderen bibberden. Moeder bracht van haar werk een zak
teerafval mee om te stoken. Op een zaterdagmiddag, toen ik net alles schoon had, kwamen ineens
twee mannen van de brandweer in onze keuken. De schoorsteen stond in brand zonder dat ik het
gemerkt had. In de grootste rommel kwam moeder thuis van haar werk. Die stukken teer gaven wel
veel warmte, maar je moest heel voorzichtig stoken.
In diezelfde tijd kwam er een nieuwe zorg bij door het kattekwaad dat mijn broertje Gus uithaalde.
Als ik op school was spoot hij de hoeden van mevrouwen in de straat onder ons raam nat of hij
gooide brandende stukken papier naar beneden. En Wiard maakte ook schandaal. Soms liet hij zich
uit de tweede verdieping met de benen naar buiten uit het raam hangen. Alle standjes van moeder
hielpen niet. Een tijdlang hielden de buren zich stil, maar toen kwamen er van alle kanten klachten.
Daardoor moesten wij weer verhuizen. Onze volgende woning was een achterhuis, waar je 's
avonds niet op straat kon kijken. Moeder was gewend om bij het raam te zitten, als de gaslantaarns
brandden; hier vond zij het verschrikkelijk stil en eenzaam.
De tijd voor mijn inzegening brak aan, ik werd veertien jaar. Voor haar loon van een hele maand
slaagde moeder er in een mantelpak voor mij te kopen. Om schoenen te krijgen moest zij een hele
nacht en een dag in de rij staan en toen waren de enige die over waren nog één maat te klein. Zij
vond dat het voor die ene kerkgang wel kon, en zo liep ik met brandende voeten op een
zondagmorgen met haar naar de kerk. Op de terugweg zei moeder aldoor dat ik op moest schieten,
want zij moest 's middags weer naar haar werk. Wat benijdde ik mijn vriendinnen, bij wie de vader