Navigation bar
  Print document Start Previous page
 3 of 44 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
3
Ik las nooit. Bij ons thuis had niemand een boek en een krant was er ook niet. 'Sprookjes?' vroeg ik.
Ik hield niet van sprookjes.
'Als je dat wilt. Maar er zijn ook boeken over andere landen of over geschiedenis. Alleen moet je er
erg zuinig op zijn.' 
'Ik kom vanavond bij U,' zei ik. 'Zo'n boek wil ik wel lezen.'
Toen had ik 's avonds wat te doen, zolang als het duurde, want de boeken van de schoolmeester had
ik in een half jaar allemaal uit. De man las zelf bijna nooit; hij biljartte liever in zijn stamkroeg,
waar mijn vader ook dikwijls kwam. Die twee konden goed met elkaar opschieten, daarom kon
mijn vader mij zo vroeg van school nemen zonder dat hij er last mee kreeg.
Hij was ijdel, de schoolmeester. De kleinste kinderen had hij al gedrild om hem als een afgod te
gehoorzamen. Het eerste jaar dat ik op school was deed ik er aan mee, op die leeftijd was ik nog
bereid om iedereen te vereren die meer wist dan mijn vader en minder ruw in zijn optreden was.
Maar al gauw merkte ik dat hij niet rechtvaardig was, uit oneerlijkheid, en in zulke gevallen kon ik
hem niet gehoorzamen. Hij was dan ook helemaal niet op mij gesteld en ik voelde heel goed dat hij
een slecht geweten had toen hij mij aanbood om boeken te lenen.
Wat er in die boeken stond herinner ik mij niet meer, alleen een levensbeschrijving van Bismarck,
dat was zijn afgod. Hij was voorzitter van de 'Duitse Vriendenkring', waar mijn vader ook af en toe
kwam. Voor mij was het belangrijkste hoe de mensen met elkaar omgingen. Ik was heel gevoelig
voor een hartelijk woord, al liet ik het niet gauw merken; vooral van mijn moeder, die arme sloof.
Nooit had zij een onbezorgd ogenblik, altijd moest zij zwoegen om voor ons te zorgen, op het land,
in huis en later in de fabriek. Het was geen wonder dat zij geen energie overhield om zich met
anderen bezig te houden, en dat zij hoe langer hoe meer ging steunen op Wiard en mij. Nu ik zelf
kin deren heb, verwijten ze mij ook, dat. ik niet hartelijk genoeg ben en te weinig met ze praat. Ik
kan niet zeggen wat ik voor hen voel, schrijven is makkelijker. Het is zo, dat je voor kinderen alles
over hebt. Maar er zijn dingen, die je als kind nog niet begrijpt, al de harde ervaringen, die ik heb
opgedaan en die het voor een vrouw moeilijk maken om zich te uiten. Ik bracht behoorlijk wat geld
binnen. Mijn moeder kreeg respekt voor mij, al heeft zij altijd meer van Wiard gehouden. Vader
wou natuurlijk dat ik alles aan hem afdroeg, en als ik niet elke week zo en zoveel mark voor hem
had, zocht hij ruzie met moeder en begon haar te slaan, omdat hij wist dat ik daar niet tegen kon.
Eens zat hij onverwachts in de keuken, toen ik thuiskwam. Hij zat te eten, met zijn kromme rug
vlak boven zijn bord, en keek niet op of om. Ik dacht dat hij mij niet gezien had en probeerde achter
hem bij de andere deur te komen, maar hij stak zijn hand uit en greep mij vast bij mijn schort,
terwijl hij doorging met eten. Onder mijn schort hing mijn geldbuidel. Toen hij klaar was maakte
hij hem leeg en begon te tellen. Alles nam hij mee, en voortaan ging hij naar de afslag om te horen
wat ik elke dag had ingekocht. Gelukkig had hij vroeger dikwijls ruzie met de vissers gemaakt,
zodat de opkoper er voor mijn plezier een paar kilo afdeed.
Ondertussen was mijn vader niet tevreden. Altijd had hij weer nieuwe plannen om geld te
verdienen. Tegenover de mensen sneed hij op over zijn flinke kinderen die hem zo goed hielpen, en
zijn vrouw die een best mens was. Iemand die een kop op zijn schouders heeft hoeft geen armoe te
lijden, beweerde hij. En het was waar dat het hem voor de wind ging, maar alles wat hij binnen
haalde gaf hij weer even snel uit. Voor ons bleef er niets over en mijn moeder moest blijven
werken. Dikwijls zag ik haar kleine gestalte gebukt op het land, als hij de grote meneer uithing.
Op een goeie dag pachtte hij het expeditiebedrijf van een brouwerij in een andere plaats, en wij
moesten verhuizen. Het bedrijf bestond eruit dat een paar tonnen bier elke dag in honderden flessen
getapt moesten worden, die bestemd waren voor de caféhouders in de buurt. Het tappen deed ik,
voordat ik er met mijn viskar op uittrok, en Wiard moest ze bezorgen. Mijn vader kocht nieuwe
spullen in en ging de jaarmarkten in de steden bezoeken.
Op een ochtend om vier uur hoorde ik mijn moeder gillen. Zij zat bij het raam en keek naar buiten.
Ik vroeg wat er was. 'Daar gaatje vader - wie weet of hij ooit terugkomt?'
Previous page Top Next page