Navigation bar
  Print document Start Previous page
 5 of 44 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
5
konden dragen, de rest was verkocht. Met het grootste deel van de opbrengst had mijn moeder de
schulden betaald die hij had gemaakt. Daar begon hij meteen aanmerkingen op te maken. Moeder
zat op de enige stoel in de kale kamer en keek naar de kleine vuile binnenplaats, waar voortaan
onze buitenlucht vandaan moest komen. Wiard stond midden in de kamer met zijn handen in zijn
zak. Gus en de tweeling waren in een hoek met hun hoofd op de bundels dekens in slaap gevallen.
Ik pakte de borden en de vorken uit, want Wiard was ongenietbaar zolang hij honger had en moeder
zag eruit alsof zij geen voet meer kon verzetten. Vader zeurde en schold en zo nu en dan zei hij iets
en plotseling waren zij het weer eens en hij ging koffie zetten. Echte koffie, die hij voor haar
bewaard had, zei hij. Moeder stuurde ons de kamer uit. 'Gaan jullie maar eens naar de winkels
kijken. Als je terugkomt krijg je wat te eten.' Wiard was twaalf, ik elf, Gus acht en de tweeling zes. 
Ik ging weer naar school, maar ik wist zo weinig dat de meester dacht dat ik achterlijk was. Hij
zette mij alleen in een bank achter in de klas en dikwijls sliep ik in, met mijn ogen halfopen zodat
ik kon zien of hij in de buurt kwam. Ik kon haast niet spellen en ik sprak allerlei woorden verkeerd
uit, maar ik maakte mezelf wijs dat dat er niet op aankwam en dat ik niet minder was dan de andere
kinderen. Ik kon werken, ik was handig en flink en al die schoolgeleerdheid betekende toch niet
veel. Later heb ik er nog dikwijls spijt van gehad dat ik toen niet meer mijn best heb gedaan.
Voor en na school moesten Wiard en ik vader helpen. Hij had ons laten komen omdat hij genoeg
had van de fabriek. Met het beetje geld van mijn moeder nam hij een vervallen groentenwinkel
over, in een straat waar er al een was. Op de veiling kocht hij elke dag minderwaardige kwaliteit
om voor een paar pfennig onder de prijs te kunnen verkopen. Wiard ging met hem mee en ik
maakte 's ochtends de boel schoon. 's Middags stond ik in de zaak om moeder af te lossen.
Die eerste tijd werkte moeder er nog niet bij. Maar na een paar maanden werd mijn vader ook
opgeroepen en de winkel bracht zo weinig op dat moeder hem van de hand deed en zelf naar een
fabriek ging. Wiard was juist van school af en kon nu met haar mee.
Voor mij was het nu een voortdurende worsteling om klaar te komen. Vóór school moest ik de boel
aan kant maken, het brood van de kinderen klaarmaken, na school op een drafje naar huis om voor
het eten te zorgen. Moeder gaf mij het geld dat zij verdiende. Zij bleef zich altijd een vreemde in de
stad voelen, en daarom steunde zij veel op mij.
Maar Wiard hield het niet vol. Eerst merkte ik niet wat er aan de hand was. Hij zag er steviger uit
dan de stads jongens van zijn leeftijd en daarom kwam ik niet op de gedachte dat hij het werk niet
aankon. Wat is een jongen van twaalf jaar? Eigenlijk was ik, als meisje, ouder dan hij. Ik zag wel
dat hij aan het roken was en dat hij alleen thuis kwam om te eten en te slapen, en dan nog veel te
laat, maar ik vroeg me pas af wat hij 's avonds uitvoerde toen hij zei dat ik van de week niets van
hem kreeg omdat hij een schuld moest afbetalen. Ik zei niets tegen moeder, wij konden het geld
niet missen, maar hij had het waarschijnlijk al uitgegeven en dan hielp het toch niets. Ik begon op
hem te letten en hier en daar mijn licht op te steken. Hij was mijn broer en ik maakte mij ongerust
over hem, maar nog meer over de drie andere kinderen, die ook van hem afhankelijk waren.
Groente en vlees en vet waren haast niet te krijgen. Gus, mijn jongste broertje, waar ik het meeste
van hield, begon te sukkelen. Alle ziektes die in de stad waren kreeg hij het eerst, en dan volgden
Gitje en Bini, de tweeling, ook. Mijn moeder schreef telkens briefjes aan de meester dat ik thuis
moest blijven om op ze te passen. Soms was het niet ernstig, maar het kwam ook voor dat ik me
geen raad wist van angst als hij hoge koorts had of erge pijn. Dan moest ik wel een dokter halen, al
kon ik het geld niet missen. En juist nu, terwijl ik zo in de zorg zat, gaf Wiard zijn geld uit aan
onnodige dingen. Het ergste was dat hij zijn moeder ontweek en tegen mij vijandig was. Alleen om
de tweeling scheen hij wat te geven, hij bracht wel eens wat voor ze mee en daaraan zag ik dat hij
meer verdiende dan hij beweerde, of op een andere manier aan geld kwam. Ik wou er eerst niets
van zeggen, want een jongen moet roken, een jongen moet zakgeld hebben als hij werkt, en hij
werkte boven zijn krachten. Hij moest kisten versjouwen die eigenlijk te zwaar voor hem waren.
Tot hij zelf ernstig ziek werd en zo week, dat toen ik hem verzorgde, hij me alles vertelde.
Previous page Top Next page