Navigation bar
  Print document Start Previous page
 4 of 44 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7 8 9  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
4
Hij had zijn paard en wagen verkocht om een zaak in de stad over te nemen omdat hij het
zwerversleven moe was, zei hij. Dat hij wegging vonden de kinderen een feest, maar hij had eerst
geld opgenomen, met alles wat wij hadden als onderpand, en dat was niet zo prettig. Al gauw
kwam de deurwaarder om beslag te leggen en moeder was wanhopig. Als grootvader niet was
bijgesprongen met zijn spaargeld, zouden wij op straat zijn gezet. Veertien maanden moesten wij
zwoegen en ons alles ontzeggen om de schuld af te betalen. Het was begin van de winter 1914. Bij
de boeren, waar ik met mijn kar kwam, hoorde ik veel over de oorlog, vooral omdat de nederlandse
grens was gesloten. Hun zoons waren gemobiliseerd maar overigens leek het die eerste tijd meer op
een ver verwijderd onweer dan op iets waar wij mee te maken hadden.
Het ging ons niet slecht, al zaten wij nog in de schuld, ons leven was veel rustiger geworden. Ik
was niets beters gewend en ik had niet geleerd om verder te kijken dan de plaats waar wij woonden.
De boeren waren niet voor, maar ook niet tegen de oorlog. Alles bij elkaar was de rekening in hun
voordeel, dachten zij, omdat zij de enigen waren die hun hoofd koel hielden. In de kroegen, waar
Wiard met zijn flessen kwam, werd anders gesproken. Daar hoorde je nogal eens: 'We zullen ze
mores leren!' Verder waren er in die kleine provincieplaats veel vrouwen zoals mijn moeder, die te
afgestompt waren door het harde werk om zich voor iets te interesseren waar zij niet direct mee te
maken hadden. 
Zolang mijn vader er was had de dominee nooit een voet in ons huis gezet, want vader was van huis
uit anti-kerks. Nu kwam de dominee vragen of mijn moeder en ik voor de soldaten wilden breien.
Toen hij zalvend sprak over 'alles voor het Vaderland', vroeg ik me af waaruit dat Vaderland dan
wel bestond, dat ons nooit iets anders gegeven had dan nood en zorg. Voor ons was het vaderland
het leven dat wij zelf maakten en daar had geen keizer en geen generaal ons bij geholpen. Ik zei
niets, maar de sokken die ik breide voor de jongens aan het front heb ik niet aan de dominee
gegeven, maar aan de moeders van jongens die ik kende. En als ik gekund had zou ik ze evengoed
bij een franse moeder hebben gebracht. 
Midden in ons rustige leven viel een brief van vader, meer dan een jaar nadat hij vertrokken was.
Zijn eerste levensteken. Berouwvol en somber, met een beroep op het goede hart van mijn moeder.
Dat soort goedheid is niet werkelijk goed, dacht ik, toen zij hem voorlas, anders zou zij nu niet
verheugd zijn dat hij nog iets van haar wil weten, hij die haar getrapt en geslagen heeft en haar
kinderen uitgebuit. Maar er was niets tegen te doen. Mijn moeder hield van hem. De brieven
volgden elkander op, de ene met nog meer gevoel geschreven dan de andere. Hij woonde op een
kamer in Dusseldorf en werkte op een fabriek. Hij was eenzaam en hoopte dat wij bij hem zouden
komen. Hij zou voor de zoveelste keer een zaak kopen, zodat wij er goed van konden leven. In de
stad was alles veel gemakkelijker. Maar alleen als je een goede vrouw naast je had. Hij verlangde
naar de kinderen. Vooral Wiard en Trude - zeg hun dat zij hier een vak kunnen leren, dat ik
daarvoor zorgen zal. Verkoop alles en kom hierheen. Ik zal een goede vader zijn.
Stil zocht mijn moeder een koper voor de inboedel – alleen legergoederen werden nog per spoor
vervoerd - voor onze koe en het expeditiebedrijf. Zij vroeg niemand om raad zoals zij anders wel
deed, als het om veel minder belangrijke dingen ging. En ik werd geslotener dan ooit. Het hielp
allemaal niets, al je zwoegen en je geduld. Zodra hij riep was het uit. Maar ik nam mij voor om
niets toe te geven in de nieuwe stad. Hij zou weten wat hij aan mij had. Wat ik verdiende was voor
onszelf, niet voor hem, en ik zou zo gauw mogelijk eigen werk zoeken. 
Wij moeten doodmoe geweest zijn, na een halve nacht in een goederenwagen. Van de aankomst
herinner ik mij alleen dat vader mij een zoen gaf en zij: 'Daar is mijn grote dochter.' 
Nadat ik vijftien jaar in die stad gewoond heb is zij een stuk van mijn leven geworden, als ik er
weer kom voel ik me thuis. Maar in die tijd kwam ik van het platteland, van de grintwegen tussen
dorpen met het kreupelhout, van het dorpsplein, de kleine haven en het strand. De straten waren
hard in Dusseldorf en de huizen sloten je in als de muren van een sluis. De kinderen lachten om
onze manier van praten. De eerste dag was er al herrie. Vader had gedacht dat wij meubels mee
zouden brengen, maar wij hadden alleen maar beddegoed en wat keukengerei, alleen wat wij
Previous page Top Next page