Navigation bar
  Print document Start Previous page
 4 of 7 
Next page End 1 2 3 4 5 6 7  

4
arbeider, “die zijn vrouw en kind onder de Juggernaut van het kapitaal ziet raken” en voor
Engels zelfs een castratie van betrokkene (die met tranen bekent dat hij de kousen van zijn
vrouw heeft zitten stoppen, om te voorkomen dat zij ziek wordt en dat het gezin dan van
honger zal omkomen)
12
. SulIerot streeft er juist naar de enorme bijdrage die vrouwen vanaf
de middeleeuwen aan de produktie en de vernieuwing daarvan, en daarmee aan de opbouw
van het kapitalisme, hebben geleverd, zichtbaar te maken en daarbij het gordijn van de
‘grenzen van leeftijd en geslacht’, die de marxistische theorievorming zo geremd hebben, op
te halen.
Een benadering waarin de ‘proletariër’, die aan de fabriekspoort stond om het loon van
vrouwen en kinderen te gaan verdrinken, niet alleen als bezitloos slachtoffer van het
kapitalisme, maar ook als patriarchale eigenaar van de arbeidskracht van vrouw en kinderen
verschijnt, kan met Marx weinig beginnen.
Men moet helemaal tot de Vorformen
13
terug om iets over het patriarchaat te horen: de
afschaffing dan wel socialisatie van het gezin is een politiek programma zonder theoretische
ondergrond en zonder organisatorische grondslag. En ook de goede Engels, die in De
oorsprong van het gezin, de particuliere eigendom en de staat, na Marx’ dood nog probeerde
deze grondslag te leveren, slaagde er niet in uit te leggen waarom de arbeider in het gezin
de positie van de bourgeois kan innemen.
Zo kwam ik dan ook in het voetspoor van SuIlerot en Millet, bij Max Weber terecht. Weber
was goed op de hoogte van het feminisme van zijn tijd; hij had zijn vrouw, Marianne Snitger,
die in de rechtervleugel van de Duitse burgerlijke vrouwenbeweging werkte, aangemoedigd
om haar grote boek over Ehefrau und Mutter in der Rechtsentwicklung
14
te schrijven en
daaraan ook meegewerkt. In zijn Wirtschaft und Gesellschaft
15
is dan ook een samenvatting
van zijn standpunt tegenover het feminisme van zijn tijd te vinden, voorzover dat zich met ‘de
oorsprong’ van de vrouwenonderdrukking bezighield.
Zoals bekend zochten alle feministen van rond de eeuwwisseling die ‘oorsprong’ in een
historische verhouding die ‘het patriarchaat’ genoemd werd: de socialisten in het voetspoor
van Morgan en Engels, de liberalen in dat van Bachofen. Weber maakt met deze opvatting
korte metten. Hij acht het onmogelijk het patriarchaat als een historische verhouding te
beschrijven, waaraan een andere is voorafgegaan, die ‘matriarchaat’ genoemd zou kunnen
worden; de heerschappij van ‘de man’ in ‘de huisgemeenschap’ - een niet nader verklaarde
oersamenlevingsvorm, die noch op vaderschap noch op huwelijk berust – is eenvoudig op
‘de natuurlijke superioriteit van de man in lichamelijke en geestelijke spankracht’ gebaseerd.
(Marianne Weber had in haar eerder verschenen boek de mannen juist hun lichamelijke
superioriteit gelaten, omdat zij anders de onaangename conclusie onvermijdelijk achtte, dat
de mannelijke heerschappij op geestelijke superioriteit zou berusten.)
Het aardige van Weber is nu dat hij het niet daarbij laat. Naast de natuur staat bij hem wel
degelijk een sociale grond van mannelijkheid: het door mannelijkheidsbewijs verkregen
lidmaatschap van groepen die de mannelijkheid monopoliseren. ‘Mannelijkheid’ in deze
sociologische betekenis is volgens Weber oorspronkelijk niets anders dan het bewezen bezit
van magische gaven die macht geven over dieren, dingen en mensen: ‘het charisma’.
Dergelijke magische gaven kunnen niet geleerd worden, ze kunnen slechts door een
bepaalde magische procedure te voorschijn worden gebracht. Een dergelijke procedure
noemt Weber ‘charismatische opvoeding’. Jonge mannen moeten na zo’n opvoeding
‘mannelijkheidsproeven’ afleggen; wie daarvoor zakt, blijft bij de vrouwen en kinderen horen.
Weber laat de biologie hierbij dus niet helemaal los: zijn ‘charismatische opvoeding’ is alleen
voor jongens toegankelijk. Wij horen tegenwoordig dat bij bepaalde volkeren ook meisjes
                                                
12
Friedrich Engels,Die Lage der arbeitenden Klasse in England [1845], Berlijn 1972, p 213; volgens een voetnoot is de
betreffende passage in de uitgave van 1887 geschrapt.
13
‘Formen die der kapitalistischen Produktion vorhergehn’, in Karl Marx, Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie
(Rohentwurf) 1857-1858, Berlijn: Dietz Verlag 1974, p 375-413
14
Marianne Weber, Ehefrau und Mutter in der Rechtsentwicklung, [1907] Aalen: Scientia Verlag 1971
15
Max Weber, Wirtschaft und Gesellschaft [1921], Tübingen: J.C.B Mohr, 1976. De vindplaatsen in dit grote werk zal ik in mijn
proefschrift geven.
Previous page Top Next page