VROUWEN TEGEN DE VERDRUKKING IN, De Bonte Was, Amsterdam 1979
25
Ik liet mij niet gebruiken
Er stonden veel wasserijen langs de Vecht
Nou dacht ik bij die ene heb ik het vast niet slecht.
Dus ik er heen op mijn oude fiets
want dacht ik dat lijkt me wel iets.
Een pracht van een woonhuis stond er naast
ik belde toch een beetje zenuwachtig aan,
ik had wat haast.
Er waren zo veel werkelozen in onze streek,
een baantje in die tijd was wel iets, dat mij leek.
Toen ik dan had aangebeld deed de dienstbode open
en vroeg of ik met haar mee wilde lopen.
Zij bracht mij naar het kantoor van de baas,
O wee, daar zaten nog veel meer sollicitanten helaas.
De baas met van die pientere gespleten ogen
zei: denk erom bij mij wordt er niets voorgelogen.
Nee baas, ja baas zeiden de vrouwen
bij alles wat de baas vroeg.
O mijn hemel dacht ik, want ik was er een
die mij in die tijd al als een echte rebel gedroeg.
Dat juist ik zou worden aangenomen verwachtte ik niet
omdat mijn brutaliteit zo men zei
wat te wensen overliet.
Alle vrouwen werden weggestuurd
en ik werd zonder dat hij mij iets vroeg ingehuurd.
Kom mee schat, zei hij op wat kleverige toon,
zo dus jij bent Mien,
dan zal ik meteen de fabriek en het kantoor laten zien.
Hij liep voor mij uit en vertelde over zijn vrouw
en over zijn zorgen,
wij zullen het wel rooien hè Mien, tot morgen.
Op die maandagmorgen was ik vroeg present
de baas stond al aan de poort,
het was wel een enge vent.
Zo Mien, jij weet je plichten dat mag ik wel
kom meid, het is koud, kom snel.
Hij deed zijn arm vertrouwelijk om mijn nek,
daar hield ik niet van, nee baas zei ik niet zo gek.
Nou meid je bent erg christelijk en preuts opgevoed
je moet van een baas wat kunnen velen,
dan heb je het bij mij heel goed.
Ik werkte hard want dat was mij wel geleerd
ik keek goed uit en deed niets verkeerd.
De baas liep langs de vrouwen,
tikte ze in 't voorbijgaan voor de kont,
nee ik had het gauw gezien,
hier was de toestand niet gezond.
Ik dacht in die tijd al: blijf van mijn lijf
al is je piemel nog zo stijf.
Bah, het was een viezerik van een vent
en dat was ik van huis uit niet gewend.
Toen hij door had dat ik daar niet van was gediend,