Navigation bar
  Print document Start Previous page
 8 of 9 
Next page End 3 4 5 6 7 8 9  

8
abstrakte vooruitgangsdenken te danken heeft; andersom suggereren verschillende
schrijfsters van feministiese herkomst dat het pomobestand wel eens een manoeuvre
(Irigaray) dan wel onbewuste strategie (Bordo) tegen het feminisme zou kunnen zijn, dat nu
immers ook geen algemene uitspraken meer mag doen, noch vrouwen als (historiese)
subjekten stellen. (Zelf ben ik meer van de laatste opvatting, maar daaruit blijkt eens te meer
mijn reddeloze moderniteit: paranoia hoort volgens alle lijstjes bij het modernisme, zoals
schizofrenie bij het postmodernisme hoort; en daarom houd ik het ook zo).
In elk geval is duidelijk dat het postmodernisme juist voor vrouwenstudies een geschenk uit
de hemel is en zo overheersend is geworden, dat er zelfs eentje moet toegeven dat wie zich
niet pomo uitdrukt, helemaal niet meer aan het debat mag meedoen. Dit heeft natuurlijk
gronden in de institutionele situatie van vrouwenstudies binnen de universitaire
mannenmaffia, maar zou ook breder begrepen kunnen worden als symptoom (modernisme!)
van het bewustzijn van hoog opgeleide vrouwen in hoog ontwikkelde kapitalistiese
samenlevingen, die de basis vormen waarop de vrouwenbeweging en vervolgens
vrouwenstudies zich ontwikkeld hebben.
Hoog opgeleide vrouwen zitten al decennia in spagaat (rolkonflikt etc.) tussen het bewustzijn
van hun patriarchale objektsituatie (waarmee hun libidineuze bezettingen verbonden zijn) en
hun wens lid te worden van enige klup die toegang heeft tot de markt waar zij hun
vaardigheden kunnen verkopen. Wij zijn tegelijk vrij en potentieel onvrij: dat hangt er maar
van af wie je tegen het lijf loopt (voorwaardelijke invrijheidstelling, noemt Marijke dat).
Deze tegenstrijdigheid geeft, zoals iedere tegenstrijdigheid, akelige spanningen. Wie een
integrale persoonlijkheid wenst, moet deze met een vast pakket abstrakties (neurose - het
door slinkse inbezitneming van de Oedipuspositie verworven Ueber-Ich;- teorievorming dan
wel paranoia; vgl Marx over de burokratie als nethuid die de hele samenleving omvat) bij
elkaar houden. Wie dat te gortig wordt kan de eenheid van het subjekt laten varen: zichzelf
uitsplitsen in een oneindig aantal betrekkingen, gewaarwordingen en voorstellingen (die dan
niet meer ‘tot begrip gebracht worden’, niet meer in enig denkkader geplaatst).
Dit betekent dus bevrijding niet door de opheffing van de toeëigeningsverhoudingen, maar
door de fragmentering ervan: door de transformatie tot op de markt te ruilen ‘bezettingen’.
Dan pas ontstaat immers de mogelijkheid om onbezorgd van alle rijkdommen van het
kapitalisme - al die waren, menselijke eigenschappen, relaties - te genieten, als ‘een arbeider
die de band met de maatschappij in zijn broekzak heeft’ (Grundrisse). Wat geeft het als er
geen lurf in de broek zit? Geld koopt alles, ook lurven of waar zij voor staan (zie in deze zin
reeds, verbitterd, de door Marx herhaaldelijk aangehaalde Sophokles en Shakespeare
13
)
Voor vrouwenstudies en andere vrouwen van feministiese herkomst klemt de
tegenstrijdigheid in de aktuele vrouwenmiddenklassepositie nog erger dan voor diegenen,
die het bestaan en voortbestaan van het patriarchaat nog niet tot bewustzijn hadden
gebracht en nog in de moderne illusie verkeren, dat het kapitalisme aan deze wantoestand
allang een einde heeft gemaakt of, voor zover nodig, binnenkort zal maken. Zij hebben ook
niet de vreugde gekend van het bezit van een eigen strijdverband met eigen ruimtes, waar
de vertegenwoordigers van het patriarchaat niet naar binnen mogen tenzij om lood te gieten,
en waarbinnen men zich dus kan emanciperen.
Feministiese vrouwen beleven hun toeëigening èn hun vrijheid bewuster - en zijn dus eerder
geneigd de verbinding tussen beide te verbreken, de onderdrukking wel te zien, maar ergens
anders, bij andere vrouwen, in andere tijden, en de vrijheid te verabsoluteren in een ferme
ontkenning van het kastratietrauma (in verschillende vormen: van ‘volgens mij heb ik best
een lurf’, tot ‘ik ben een mens’ en ‘ik heb twee lippen die met elkaar spreken’). Het
verdrongen kastratietrauma komt dan wel weer als feminisme boven water, maar voelt dan,
niet ten onrechte, als wat vervreemd en oneigenlijk aan (‘geleend geweten’), en moet dan
weer met postmoderne middelen zo gefragmentariseerd en getransformeerd worden dat
onderdelen ervan weer als eigen kunnen wordein ervaren.
De postmoderne feminist heeft dus kortom de knoop tussen de elkaar steeds afwisselende
wensen een man te hebben en er één te zijn doorgehakt; zij doet beide tegelijk, dat wil
                                                
13
bv Kapitaal I, p 78
Previous page Top Next page