Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
9
zij af dat ik in huis zou komen bij een dame die een meisje voor overdag zocht. Het was de vrouw
van een rijke wijnkoning, die veel eigen huizen, twee café's en een bar had. Zij leefde gescheiden
van haar man met haar dochter en twee bardames boven de bar. Het was een huis met dertien
kamers, zware eiken meubels en namaak marmeren trappen. De bar was heel voornaam ingericht
met clubfauteuils en lage rooktafeltjes. Mijn werktijd was van 8 tot 5, voor weinig loon, haast geen
eten, maar wel veel fooien voor boodschappen doen, schoenpoetsen of de vieze boel opruimen
wanneer de dames of heren te veel gedronken hadden, en dat kwam nogal eens voor.
Wat het voor mensen waren, die daar kwamen, wist ik niet, alleen dat zij rijk waren en daarom
anders dan de mensen die ik tot nu toe gekend had. Zij praatten anders, zij hadden andere kleren en
zij lachten als kleine kinderen. Hoe was het mogelijk dat iemand zo maar een hele avond zat te
drinken of onzin te praten als hij genoeg geld had om alles te kopen wat hij maar wou? Wat een
onnozele halzen waren dat, en dan verbeeldden zij zich nog dat zij beter waren dan mensen zonder
geld! Later heb ik begrepen dat de rijke winkeliers en kleine zakenlieden onder de bezoekers van de
bar voornamelijk hier kwamen voor de omgang met hogere kringen uit de maatschappij, die hen op
hun beurt gebruikten voor hun eigen doeleinden. Zij moesten het geld en de mannen leveren voor
de terroristische groepen onder leiding voor de industriebaronnen, die het fascisme voorbereidden.
Dusseldorf was de stad van Thyssen, de koning van de staaltrust, Essen de stad van Krupp. Tussen
de dikke zakenmannen, die hier kwamen om zich te amuseren, zaten soms studenten of officieren
in burger, met verveelde gezichten. Dat was het kader van de latere SA en SS. In die tijd waren hun
handen al bevlekt met het bloed van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg, en honderden andere
eerlijke strijders voor een demokratisch Duitsland.
Van de dertien kamers waren er negen bestemd voor de gasten die 's nachts in de bar bleven en
tegen de ochtend in een van de kamers gingen slapen. De eerste keer de beste dat ik een karaf water
moest halen voor een van die meneren in bed, greep hij me vast. Hij was sterk, maar ik krabde en
beet tot hij me los moest laten. Ik holde naar beneden en vertelde het verontwaardigd aan de
mevrouw in de bar. Die lachte, zoals zij altijd lachte, en zei: 'Kind,je kent het leven nog niet!' Een
paar dagen later kwam ik hem tegen in de gang, netjes aangekleed, geparfumeerd, met een dikke
gouden ring aan zijn vinger. Hij lachte met zijn dikke gezicht en zei: 'Kijk eens kindje, hier heb je
een grote reep chocola. Ik wou eens een beetje met je spelen, maar jij bent me een katje! Jouw
nagels hebben mij erge pijn gedaan.' 'Laat me met rust,' zei ik, 'ik wil niets van U hebben.' Toen
bood hij mij een ringetje met een steentje aan, maar ik liep er niet in.
Ik durfde moeder niets te zeggen, want zij had het geld hard nodig en ik zou nergens anders zoveel
fooien verdienen. Meestal was er geen eten in huis, want de mevrouw en haar dochters aten in een
van de café's. Op een keer toen zij geen zin had om uit te gaan, stuurde zij mij weg om inkopen te
doen: ham, leverpastei, roomboter, verse broodjes, koffie, cacao, melk, een roggebrood en een
pakje kunsthoning. 'Als je terug komt moet je koffie zetten en voor drie personen dekken.' Ik ging
opgeruimd weg, met het vooruitzicht van een lekkere maaltijd. Toen ik de tafel had gedekt en in de
keuken koffie had gezet, kwam de mevrouw de boodschappen uit het mandje halen om mee naar
binnen te nemen, het roggebrood en de kunsthoning liet zij liggen. Ik wachtte een half uur nadat zij
aan tafel gingen, maar voor mij kwam er geen eten. Ik ging naar binnen en vroeg of ik vast mijn
ontbijt kon krijgen. 'Maar Trude' zei zij verbaasd, 'dat ligt toch in de keuken!' Ik werd zo kwaad dat
ik het roggebrood en de kunsthoning voor haar voeten op de grond smeet. Toen liep ik naar de
keuken, trok mijn mantel aan en ging naar huis.
Ik huilde zo, dat ik geen woord kon uit brengen. Zo had moeder mij nog nooit gezien. Toen ik een
beetje gekalmeerd was liet zij mij alles vertellen, van de eerste dag af dat ik daar kwam. Zij wilde
niet hebben dat ik er weer naar toe ging, ook niet toen de mevrouw mijn vader opbelde en aanbood
om mijn loon te verhogen. 's Nachts konden wij alletwee niet slapen. 'Kind, kind, waarom heb je
het me niet verteld?' zei moeder. 'Hoe kon je het zo lang uithouden?' Het was niet goed dat ik niets
gezegd had, maar ik deed het voor haar en de kinderen, en ik heb veel geleerd in die tijd. Die
mensen leefden in een andere wereld, op kosten van de arbeiders. Zij dachten dat zij onmisbaar