BRIEVEN VAN CALAMITY JANE AAN HAAR DOCHTER
©Shameless hussy press, 1976
©Nederl. vertaling Feministiese uitg. De Bonte Was 1977
4
Ik heb een graf gegraven en zijn arm oud lijf in
mijn zadeldeken gewikkeld en heb hem begraven.
Ik kan niet aan hem denken of ik moet huilen.
Welterusten lieverd, tot de volgende keer.
Juli 1880
Coulson
Lieve Janey - Ik zit hier in Coulson. Het is een jaar
geleden dat ik wat gehoord heb van je vader Jim. Je
zou Coulson moeten zien. Ik ben hier vandaag een
man uit Deadwood tegengekomen, die mijn beste
vriend daar kende, mijnheer Will Lull. Toen ik een
kamer in zijn hotel had ben ik ziek geweest van de
een of andere koorts. Het hotel had Babyface Lull
overgenomen van iemand uit New Orleans, Porter,
en Lull is zo goed voor me geweest.
Het is een verstandige man. Ik vind hem erg aardig.
Hij begroet me altijd met 'Ha die Janey, kleine
meid. Hou je haaks, denk er aan dat je een goeie
meid bent'. Hij en je vader Jim zijn de enige 2 man-
nen die vertrouwen in me hebben. Gek dat de
mannen die ik nog wel aardig kan vinden uit het
Oosten komen.
Een poosje terug ben ik met de postkoets naar
Cheyenne geweest en heb heel wat opwindende
dingen meegemaakt. De postkoets wordt gemend
door Luke Voorhees. Hij is familie van Clark -
Lewis en Clark - we hebben heel wat afgepraat.
Hij wou alles weten over de tijd dat je vader en ik
te paard naar het Deadwoodravijn zijn gereden
vanuit Abilene. We zijn toen de hele nacht in de
oude pleisterplaats in het Virginiadal blijven han-
gen. Ik had een mannenbroek aangetrokken en
poseerde als Wild Bill z'n partner, Ruitenboer.
Voordat we weg moesten hebben we een schiet-
wedstrijd gehouden. Ik heb ze allemaal verslagen en
ik zwol echt van trots. Toen werd de wisselkoetsier
doodgeschoten en heb ik zijn plaats ingenomen.
Allemaal gaven ze de Indianen de schuld maar het,
waren blanke mannen die hebben gedood en ge-
moord en het stofgoud van de jongens gestolen. Je
vader heeft me uitgedaagd om de postkoets te rij-
den die rit na de moordpartij. Ik heb het gedaan en
ben lelijk in de soep geraakt.
De bandieten zaten achter me aan. Het begon don-
ker te worden en ik wist dat er iets moest ge-
beuren, dus ben ik van de bok op het achterste
paard gesprongen en toen op mijn rijpaard dat op-
zij gebonden was en ben in het donker op de ban-
dieten afgegaan. Je vader vormde de achterhoede