De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
37
te gaan nadenken wat ik eigenlijk aan het doen was. Met twee
gezinnen is er nooit iets aan de hand geweest. Deze mensen
bleven begrijpen, wat ik aan het doen was, en er veranderde
niets in hun houding tegenover mij, ook niet toen ik er la-
ter in principe mee ophield.
Mijn eerste verbazing en schrik deed ik op, toen ik met
een oud konijnejasje aan tegen de kou met een griep en
fikse koorts op een kamertje lag bij een tirannieke hospi-
ta, die geen last van mij wilde hebben, zonder telefoon of
dokter of welke hulp of troost ook maar. Toen kwam de man
van een van mijn vriendinnen vragen of ik wilde komen hel-
pen want Trees had de griep. Hij zag wel, hoe ik er bij lag,
maar ik moest hem toch nog uitleggen, dat ik echt niet kon
komen. Eigenlijk verwachtte ik, dat hij een dokter voor mij
zou waarschuwen en mee zou bedenken, hoe ik aan een medicijn
of een beetje eten zou kunnen komen. Maar dat realiseerde ik
mij pas, toen hij al weg was. Want hoewel hij haast niet weg
kon komen van teleurstelling en nog eens bekijken en over-
wegen, of ik echt niet komen kon en hoewel hij nog aarzelend
zei, dat ik eigenlijk hulp nodig had, was het sterkste ge-
voel dat van hem overkwam, een gevoel van geïrriteerd zijn
dat ik niet kwam om hem uit de puree te helpen.
Ik ben beter geworden zonder hulp en zonder dokter en voor
mijn geringe eetlust waren de beschuiten met sambal (het
enige wat ik in huis had) voldoende, tot ik er weer uit kon.
Ondertussen had ik wel de tijd gehad om na te denken. Het
was dus mogelijk, dat je vrienden boos maakte, door onmach-
tig te zijn iets te doen, wat ze van je verwacht hadden.
Terwijl ik het gevoel had, die boosheid allerminst verdiend
te hebben. Of had ik die op een andere wijze verdiend door
mij zo beschikbaar te stellen tevoren, dat ik hun als het
ware een recht ontnam?
Toen kwam er een keer, dat Alice een week naar haar zuster
wou. Er waren spanningen in huis, ze wou er niet veel over
zeggen, maar maakte wel van die zenuwachtig opgewekte toe-
spelinkjes, dat niet alleen het huishouden en alles daarin
te mijner beschikking (of onder mijn beheer) was, maar ook
Ben, haar man. Dat kwam over alsof ik als een soort beloning
's nachts (ze had het over de nachten) haar man zou mogen
hebben. Ik had er niet van terug, temeer niet, omdat ze vaag
en onduidelijk bleef, en omdat ze zo zenuwachtig was, hield
ik het ook maar in de grapjessfeer. Maar ze was altijd zo
trots geweest op hun gelukkige seksleven, ik vertrouwde die
grapjes niet. En er waren drie kinderen en Ben had onregel-
matige werktijden, er was heel wat te doen in dat gezin. En
de spanningen, die er toch waren, die week, want ze bleek
kennelijk ook zulke grapjes tegen Ben gemaakt te hebben, wa-
ren toch wel echt iets, wat ik niet bedoeld had met mijn moe-
der-vervangende hulp. Ik hield er een ongelukkig gevoel aan