De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
41
dat leek me het prettigst: gewoon verdwijnen omdat ik niet
wou trouwen en niet wou werken en toch één van de twee
moest) .
Ondertussen werkte ik en ik had er een hekel aan. Niet aan
het werk zelf, maar aan alles wat daarbij hoort: de regel-
maat, in de winter alleen maar in het donker buiten kunnen
zijn ('s morgens vroeg en 's avonds), in de zomer nooit in
de zon, de grievende dingen die je je op je werk soms moet
laten zeggen, gebrek aan solidariteit van je kollega's,
zowel de mannelijke als de vrouwelijke, het geroddel, het
goed willen lijken door het werk van anderen te bekriti-
seren, de jacht op het vinden van fouten in andermans werk,
het altijd het laatste woord willen hebben van iedereen,
enz. Ik bleef maar spelen met de gedachte dat het prettig
zou zijn als een man dit vuile werk voor mij zou opknappen,
als hij zorgde voor brood op de plank. Voor een man zorgen
leek me minder erg dan werken. Ik wist dat ik dat goed zou
kunnen en dat ik ook m'n best zou doen uit schuldgevoel dat
ik hem liet werken. Helaas ben ik net iets te eerlijk om
op zo'n basis een man aan mij te binden: ik dacht dat een
man van mij liefde en trouw zou verwachten en dat ik tekort
zou schieten als ik hem niet meer kon 'geven' dan gezellig-
heid en tevredenheid. Ook twijfelde ik eraan of ik een der-
gelijke 'mooie' houding wel vol zou kunnen houden, want al
vind ik mezelf lief en goed en aardig en soms een beetje
humeurig, ik had al vaak gehoord dat ik dominerend en veel-
eisend en zeer humeurig ben. Dominerend werd mij voorgescho-
teld als uiterst onaantrekkelijk. (Mijn ervaring is echter
dat zowel mannen als vrouwen altijd alleen maar zeggen dat
dominerende vrouwen onaantrekkelijk zijn voor een man. In
de praktijk vindt een man een dominerende vrouw voor zich-
zelf alleen heerlijk, op voorwaarde dat ze zich een beetje
gedwee gedraagt als er anderen bij zijn, anders gaat hij
af. Maar zodra ze samen zijn kan hij zich door een domine-
rende vrouw laten vertroetelen en hoeft hij niet langer
mannelijk te zijn. Mannen vinden het heerlijk om te leunen
als niemand het ziet en daar hebben ze nog gelijk aan ook:
waarom moeten ze ook altijd stoer en flink tegen elkaar
doen en de onafhankelijke held tegenover vrouwen uithangen?).
Dat ik dominerend was gaf niet voor mannen, heb ik gemerkt,
maar daarmee was mijn probleem niet opgelost: ik wou hen
niet vertroetelen, maar zelf vertroeteld worden.
Maar het belangrijkste was toch dat ik al wist dat ik wel
kon liefhebben, zomaar, zonder verstandelijke overweging of
financiële bijbedoelingen. En dat was wat ik eigenlijk het
liefste wou. Van iemand houden. Maar van diegenen met wie
ik zou kunnen trouwen kon ik niet houden. Ik wou liefhebben
en léven. En trouwen en werken hoorden geen van beide bij
liefhebben en 'echt leven' (deze meningen ben ik nu, vijf-