De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
64
en nuttig werk doen. 'We zouden ook kunnen vragen: wat doe jij dan wel allemaal? Het is
gewoon een kwestie om eens met andere ogen naar mannen- en vrouwenbezigheden te kijken.
Wij hebben dat gedaan en hebben daarbij veel gehad aan de teorie van de ekonoom Veblen
over de 'niets-doende' klasse, die we hier in grote lijnen zullen samenvatten. (Thorstein
Veblen, De theorie van de nietsdoende klasse, 1899, De Arbeiderspers, 1974).
Volgens Veblen is al het produktieve werk, dat is werk dat produkt en voortbrengt die in de
behoeften van mensen voorzien, ontstaan uit 'vrouwenwerk'. In primitieve gemeenschappen is
de eerste arbeidsverdeling die tussen mannen en vrouwen. Vrouwen doen de dagelijkse
werkzaamheden die nodig zijn om in ieder~,. behoeften te voorzien. Mannen houden zich
intussen bezig met jacht, oorlog, sport, politiek en godsdienst. Deze bezigheden zijn waardig,
eervol. De dagelijkse vrouwenbezigheden, zijn onwaardig, oneervol. (Veblen noemt het
onderscheid tussen mannen-en vrouwenbezigheden 'aanstootgevend').
Arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen onstond vooral in wat Veblen noemt
'roofzuchtige' beschavingen. Volkeren waar mannen en vrouwen hetzelfde werk doen –
bessen plukken, knollen en wortels uit de grond graven - kenmerken zich volgens Veblen
door 'een bepaald beminnelijk onvermogen om zich te weer te stellen tegen geweld en
bedrog'; deze volkeren zijn nu dan ook prakties uitgeroeid.
De arbeidsverdeling die mannen vrijstelt van het dagelijkse werk, geeft hen de gelegenheid
zich te specialiseren in de mannelijke, eervolle bezigheden, die er op gericht zijn door geweld
of bedrog de krachten van een ander bezield wezen voor eigen doel te gebruiken (ook
godsdienst richtte zich oorspronkelijk op het beheersen van de onbekende krachten die overal
in huizen, om jezelf te bevoordelen of je vijanden kwaad te doen). Zo ontstonden
roofzuchtige beschavingen.
Uit het dagelijkse, onwaardige vrouwenwerk hebben zich geleidelijk landbouw en handwerk
ontwikkeld. Zwakkere of in de oorlog overwonnen mannen werden door de sterkste mannen
gedwongen om mèt de vrouwen voor hen te werken, zodat er naast de tegenstelling mannen-
vrouwen, ook tegenstellingen tussen de mannen onderling ontstonden.
In de roofzuchtige beschavingen werden vrouwen het bezit van mannen. Elaine Morgan(in
De vrouw onze voorvader, Elsevier, 1972) heeft bedacht dat het nogal voor de hand ligt,
omdat in jagers- en verzamelaarsvolken de vrouwen met hun verzamelaktiviteiten 70% van
het voedsel op tafel brengen. Mannen zullen dus proberen - met geweld, of, nog effektiever,
met behulp van seksualiteit en liefde - zoveel mogelijk vrouwen aan zich te binden om
tenminste zeker te zijn van groente als het met de jacht weer eens niet wil lukken. En uit de
jagers- en verzamelaarsvolken hebben zich de roofzuchtige beschavingen ontwikkeld. Bij
stijgende welvaart en ontwikkeling van de samenlevingen komen er verschuivingen in wat
voor mannen eervol is.
Eerst was het het roven zelf, waar moed en list in gedemonstreerd werden, later komen
rijkdom (als bewijs van geslaagde roof) en nietsdoen (als bewijs van rijkdom) daarvoor in de
plaats. Ook konsumeren, vooral van dure en nutteloze dingen, draagt bij aan eer en prestige
van mannen.
(De vrouw, als slavin, mag in beginsel slechts konsumeren wat ze voor haar direkte
levensonderhoud nodig heeft). Heldendom en listigheid worden zo langzamerhand vervangen
door 'demonstratief nietsdoen' en 'demonstratieve konsumptie.' Deze twee vormen van 'eervol'
mannengedrag hebben natuurlijk ook het bestaan van hun vrouwen bepaald. Een rijke man