De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
66
je niets doet: niet werken, omdat een man met een nietsdoende vrouw meer status heeft
(alweer: 'mijn vrouw hoeft niet te werken'). Geen wonder dat een vrouw die de hele dag loopt
te sjouwen zich raar gaat voelen. Het blijkt dat ze inderdaad niets doet voor zichzelf, maar dat
haar enige taak is door haar dienstbaarheid aan de status van haar man bij te dragen; zelfs als
ze produktief bezig is door voor zijn welzijn te zorgen, verdwijnt dat ook nog uit het
gezichtsveld. Want produktief werk, werk dat gedaan wordt om in de behoeften van mensen
te voorzien, heeft eigenlijk nog steeds geen status.
De vrouwen en mannen die in de industrie het eigenlijke werk doen zijn 'arbeiders': zij tellen
niet mee. Een man kan eigenlijk alleen met zijn werk voor de dag komen als het elementen
van de oude mannenbezigheden vertoont, als er oorlog bij te pas komt, of sport, of politiek -
allemaal gericht op het overwinnen van andere mannen - of als hij er heel veel geld mee
verdient. De lopende band heeft al heel weinig hiervan en verzorgend werk helemaal niets.
Nu de werkeloosheid steeds groter wordt gaan er wel veel jongens de verzorgende beroepen
in (met als gevolg dat er nog minder banen voor vrouwen komen), maar tot nu toe komen ze
nog steeds op posities terecht waarin ze nog vrouwen onder zich hebben die vloeren dweilen
en po's leeggooien. En de gastarbeiders die vrouwenwerk moeten doen tegen vrouwenlonen
vinden wij allen het summum van onderdruktheid.
Mannen proberen, ook als ze door ekonomiese nood tot werken worden gedwongen, er altijd
'mannenwerk' van te maken, dat wil zeggen dat ze proberen het zwaartepunt van hun dagtaak
te verschuiven naar onderlinge machtsstrijd. Ze proberen de baas te worden, of hun afdeling
te vergroten, of hun konkurrenten te vernietigen. Dat is zo in alle maatschappelijke
instellingen ingebouwd dat een man, of een afdeling, of een bedrijf, die daar niet aan mee wil
doen onmiddellijk onder de voet gelopen wordt.
Mannen beschouwen hun voortdurende onderlinge strijd als 'werk', al produceren zij helemaal
niets. En dat heeft voor de samenleving als geheel ernstige gevolgen. Het blijkt onmogelijk
om zelfs aan de minimumbehoeften van het grootste deel van de mensheid te voldoen,
ondanks alle pogingen die er gedaan worden om produktieproces en overheidsaktiviteiten te
'rationaliseren', dat wil zeggen zo in te richten dat het noodzakelijke werk ook inderdaad
gedaan wordt.
Voorzover er nog iets van terecht komt, zou dat best eens aan vrouwenwerk te danken kunnen
zijn. Vrouwenwerk in de huishouding, dat man en kinderen gevoed, gekleed en getroost weer
aflevert bij school en fabriek. Vrouwenwerk in de fabrieken in de ~wakke ekonomiese
sektoren', waarvoor geen man te krijgen is, maar waar toevallig juist textiel geproduceerd
wordt en textiel is een slecht lopende industrietak. En niet te vergeten alle 'sekretaresses', die
het werk van hun baas indelen en voor kontakten en koördinatie zorgen, voor salarissen die
meestal minder dan een kwart van dat van hun baas bedragen.
Een vrouwenstaking zou het hele ekonomische leven stilleggen. Maar huisvrouwen en
sekretaresses staken niet. Want zij zijn er niet op uit om betere levensomstandigheden voor
zichzelf te veroveren. Zij zorgen voor hun man en hun baas en als hij tevreden is, ontlenen zij
daaraan hun voldoening. De onvolwaardigheid van hun 'werk' kan slechts gekompenseerd
worden door hun volwaardigheid als vrouwen die kan haar alleen door mannen worden
toegekend; en dat gebeurt alleen maar als ze zich goed gedragen.