De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
65
kon zijn 'demonstratief nietsdoen' nog veel opvallender maken door zijn ondergeschikten
'plaatsvervangend' te laten nietsdoen. Dat waren dan lakeien en echtgenotes die zo gekleed
waren (hoepelrokken, wespentailles), dat het duidelijk was dat zij niet in staat waren enig
werk te verrichten.
Dit 'plaatsvervangend nietsdoen' is geen gewoon nietsdoen. In tegenstelling tot het nietsdoen
van de heer en meester kost het zeer veel inspanning. Het bestaat volgens Veblen
hoofdzakelijk uit een nauwgezette en vermoeiende toewijding aan de heer en uit onderhoud
en verfraaiing van de huishoudelijke inrichting. Voor zover deze taken de lichamelijke
konditie en het welzijn van de heer van de huishouding bevorderen, zijn ze als produktieve
arbeid aan te merken. Maar het 'nietsdoen' bestaat juist in de nutteloze poespas er omheen: de
rituelen, het instandhouden van 'goede manieren'. 'Het plaatsvervangend nietsdoen van
huisvrouwen en dienstboden, aangeduid als 'huishouden', groeit vaak uit tot gezwoeg, vooral
daar waar de strijd om prestige hard en inspannend is, zoals bij voorbeeld in het moderne
leven.' 'De bediende of de huisvrouw moeten niet slechts bepaalde taken op serviele wijze
kunnen uitvoeren, zij moeten ook routine tonen in de taktiek der onderdanigheid - een
geslaagde scholing in de regels van de doelmatige en demonstratieve onderdanigheid.' aldus
Veblen.
Het 'demonstratieve nietsdoen' was vooral belangrijk in het verleden, toen de mensen in
kleine gemeenschappen leefden en elkaar nog kenden. In de volle en onpersoonlijke moderne
samenleving is het grotendeels vervangen door de makkelijker zichtbare 'demonstratieve
konsumptie.'
Deze vormen van demonstratie zijn zo belangrijk, omdat iedereen probeert de rijken na te
doen. En omdat de rijke mannen er in geslaagd zijn hun rijkdom te gebruiken om steeds meer
mensen van hun akkers en werkplaatsen weg te halen om ze voor hen te laten werken, zodat
nu bijna alle mannen moeten werken in bedrijven van andere mannen, komt die demonstratie
nu op hun vrouwen neer. Het huishouden heeft nog steeds een element van demonstratief
nietsdoen in zich: 'Mijn vrouw hoeft niet te werken.' De demonstratieve konsumptie is ook
haar taak: ze moet zo inkopen dat het lijkt dat haar gezin het beter heeft dan de buren. En zo
gebeurt het dat het moderne einde van een oude ontwikkeling is 'dat de vrouw op grond van
de goede vormen de goederen konsumeert die haar man produceert, terwijl zij aanvankelijk
als werkezel en levend bezit van de man de goederen produceerde die hij konsumeerde.' (In
deze mooie zin van Veblen zit trouwens nog een mannelijk misverstand verborgen, want
vrouwen kopen de goederen dan wel, en daarom worden ze door de ekonomen konsumenten
genoemd, maar ze gebruiken daarvan meestal nog steeds niet meer dan ze voor hun dagelijks
levensonderhoud nodig hebben: vader krijgt het grootste stuk vlees en moeder heeft geen
zakgeld.)
Ik vind dit een heel bevredigende teorie. Natuurlijk weten we niet hoe het in de vroegste
geschiedenis gegaan is; Veblen zegt dat zelf ook. Maar hij geeft tenminste een
samenhangende verklaring van allerlei tegenstrijdigheden waar we mee zitten en daar kunnen
we wat aan hebben terwijl we wachten tot vrouwelijke antropologen zijn stellingen bewezen
hebben.
In deze visie is vrouwenwerk niet alleen onzichtbaar omdat het moeilijk te meten, moeilijk te
kontroleren en onbetaald is, maar omdat het wezenlijke van vrouwenwerk is eruit te zien alsof