Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
12
verhaal en daaruit kon je merken dat de jongens in de bedrijven vlak na de oorlog heel goed wisten
dat het niet vanzelf zou gaan en datje vechten moest om voor je rechten op te komen. Maar zij
waren niet georganiseerd en daarom werden zij teruggeslagen. 'Ik was vijfde ovenman, in een
staalfabriek in Hamborn. Je kleren gingen stuk van de hitte. De hele dag moesten de vierde man en
ik klei en zand sjouwen voor de oven, zodat ik mijn polsen verrekte door die zware draagbakken.
Maar op een dag heb ik gelachen. Die dag was een goederentrein vol met cavaleriesabels
aangekomen, om om te smelten. En 's avonds liepen alle smelters en overmannen hinkend naar huis
met een sabel achter in een van hun broekspijpen. Ik sliep in een smerig vrijgezellenhuis en daar
heb ik hem in mijn strozak gestopt. De bedoeling was goed, want je kunt geen ijzer met je blote
handen breken. We dachten toen dat we er al waren als we maar een wapen hadden, en ondertussen
hebben ze ons met mooie beloften zoetgehouden. Ik geloof dat we helemaal van de grond af
opnieuw moeten beginnen.' Toni en Emil werden in het nieuwe bestuur gekozen. Onder leiding van
Toni is onze groep de sterkste jeugdgroep van Dusseldorf geworden.
Ik ging naar de vergaderingen, kolportagetochten en op huisbezoek. Mijn leven kreeg een nieuwe
inhoud, zoals ik nog nooit gekend had. Zelfs de verhouding met mijn vader werd anders. In het
begin verwachtte ik hevige tegenstand van zijn kant, maar dat viel mee. Hij deed alsof hij niet wist
waar ik naar toe ging en alsof het hem niet interesseerde. Plotseling was ik oud genoeg om mijn
eigen weg te gaan. Hij begreep natuurlijk wel dat ik mij toch nooit van deze weg zou laten
afbrengen en in zijn hart was hij het ermee eens dat deze maatschappij niet deugde.
Van moeder kreeg ik op mijn verjaardag een mandoline, ik nam lessen en wij maakten zondags
lange wandeltochten. De jeugd was in armoede en ellende opgevoed, zij was uitgemergeld en
ondervoed, maar nu was zij wakker geworden. Misschien zouden wij nog jaren moeten werken om
een sterke massa-organisatie te krijgen, maar je zag elke dag vooruitgang. Wij werkten op elk
gebied. Wij hadden een orkestje, wandelgroepen en wij hielden geregeld gezellige avonden. Een
kameraad van de partij stelde ons kosteloos zijn café ter beschikking, daar gaven wij uitvoeringen
waar de ouders en kennissen bij werden uitgenodigd. Ik leerde declameren en gedichten maken.
Maar het belangrijkste wat ik leerde was, dat je met je allen sterk bent, dat je met je allen iets kunt
bereiken om trots op te zijn. Elke maand keken wij naar onze resultaten. Die waren niet slecht, wij
waren en bleven de sterkste groep van de stad. Een groot voordeel voor ons was dat wij veel steun
kregen van oudere kameraden, zij hielpen ons dikwijls met het organiseren van vergaderingen en
steunakties en wij konden altijd rekenen op hun muziekkorps om de bijeenkomsten op te luisteren.
Elke week kwam iemand in de winkel een groot pak levensmiddelen en geld voor stakersgezinnen
en gezinnen van werklozen halen. Het volk moest per maand 50 duizend mark zakgeld voor de
keizer opbrengen, en dat was nog niet eens zoveel voor zo'n rijke meneer. In diezelfde tijd kreeg
een arbeider 34-40 mark per week en een werkloze 10-14 mark.
Er werd veel abortus gepleegd. Je hoorde steeds: 'De vrouw is ziek - of de vrouw is dood - de arme
kinderen.' 'Als zij er al vijf of zeven had kon zij niet nog een te eten geven, dan maar proberen om
het af te drijven. De straf was lange jaren tuchthuis voor degeen die haar geholpen had, voor de wet
was het moord. Veel vrouwen zijn er aan gestorven, zij hadden geen geld voor een dokter en hun
laatste kans was om er zelf voor te zorgen. Dan bleef de man hulpeloos met de kinderen achter.
Een ander overblijfsel uit de oorlog waren de geslachtsziekten, veel meisjes en getrouwde vrouwen
waren aangetast, de mannen durfden dikwijls niets te zeggen. Heel veel hebben om die reden
zelfmoord gepleegd. Zij werden opgegeven als vermist en dikwijls kreeg niemand meer iets over
hen te horen. Maar het volk had nog niet genoeg meegemaakt. Uit de krisis na de oorlog kwam het
ergste, de inflatie. De prijzen stegen van dag tot dag, van 1 mark tot 1000, van duizend tot miljoen
en biljoen mark. In de fabrieken kwam het zover dat de lonen per dag moesten worden betaald.
Alle kleine winkels gingen er aan, ook de winkel van moeder. Wat kon zij beginnen? Elke avond
was bijna alles uitverkocht, zij kon niet genoeg inslaan voor de volgende dagen en iets
achterhouden kon zij ook niet. De volgende dag kon zij voor al het geld nog niet eens een kistje
margarine kopen. Ook vader had niets meer, alleen maar zoveel waardeloos geld dat hij er een kist