Navigation bar
  Print document Start Previous page
 11 of 44 
Next page End 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
11
thuis te blijven, niet zo'n leven te hebben als ik achter de rug had. Vader maakte mij niet bang meer,
al deed ik mijn best om geen ruzie met hem te krijgen terwille van moeder. Op een dag stond ik in
de winkel klanten te helpen, toen ik ineens een gil en een harde slag hoorde, Ik rende naar achteren.
Daar stond Gus vastgebonden en de riem van vader suisde met volle kracht op hem neer. Ik vloog
op vader af, rukte de riem uit zijn hand en gooide hem in de kachel. Toen moeder 's avonds thuis
kwam durfde Gus niets tegen haar te zeggen, maar vanaf die dag wist vader dat ik tegen hem op
kon. Het waren mijn zusters en broers, ik zou voor ze vechten en als de toestand niet veranderde
zou ik er op de een of andere manier een eind aan maken. Eens kwam vader dronken van een van
zijn reizen terug; toen Gus niet gauw genoeg een boodschap voor hem deed en eerst een kopje thee
wou leegdrinken, sloeg hij het kopje tegen zijn gezicht kapot, zodat hij een paar tanden verloor. 's
Avonds vroeg ik of ik een uurtje wegmocht naar een zieke vriendin en ik bezocht een ambtenaar bij
de gemeente om te vragen wat er aan het gedrag van vader gedaan kon worden. Een week later
kwam er een meneer met vader praten en vanaf die dag is hij niet meer dronken thuisgekomen.
Een tijdlang werd er nog geregeld door de gemeente bij de buren naar hem geïnformeerd. Moeder
vroeg of ik mijn eigen vader onder curatele had laten stellen maar ik deed alsof ik van niets wist.
Als Gitje en Bini op haar vrije zondagen met vader meemoesten, ging ik uit me zelf mee om op ze
te passen. De jaarmarkten waren geen geschikte plaats voor jonge kinderen en het was ook geen
pretje om 's avonds laat van het station door de donkere straten naar huis te lopen.
De prettigste tijd was overdag in de winkel. Voordat de vrouwen naar hun werk gingen kwamen zij
om kruidenierswaren, aardappels en groente te kopen. Soms zeiden ze: 'Trude, ik ben over twee uur
terug. Mag ik de kleine zolang bij jullie in de keuken zetten?' 'Ja hoor,' zei ik. 'Zet de wagen daar
maar neer, ik zal er wel op letten.'
's Avonds kwam de Jeugd. Om sigaretten of om een praatje te maken. Zij hadden mij al eens
gevraagd om wat te geven voor de hulp aan slachtoffers bij stakingen, en op een keer vroeg er een:
'Kom vanavond eens bij mij thuis. Daar zijn nog meer jongens en meisjes.'
Ik nam Ellie mee, mijn vriendin die naast ons woonde. Zij was even oud als ik maar veel kleiner.
Zij was altijd even goed gehumeurd en ik hield veel van haar. Zij woonde met haar broer en haar
oude moeder op twee kamers aan de voorkant van het huis. Wij werden begroet met een stevige
handdruk en wij voelden ons meteen thuis. Dezelfde avond werden we lid van de jeugdbond, en
daardoor leerde ik Toni kennen, die later mijn man werd. Emil, de broer van Ellie, en Toni zijn
vriend, werden lid van de jeugdbond op een avond, waar gediscussieerd werd over de
gebeurtenissen in het begin van het jaar (1920) toen het volk zich opnieuw moest verdedigen tegen
de officierskorpsen en de rijksweer van Noske. Ik wist wel dat het recht aan de kant van de
arbeiders was, maar de betekenis van die strijd drong pas tot mij door toen Toni vertelde over zijn
eigen ervaringen in die dagen. 
Een korte tijd hadden wij de macht gehad. Hoe was dat in zijn werk gegaan? 'Ik werkte in een klein
bedrijf bij Essen,' vertelde Toni. 'Wij hadden gehoord dat ze in de buurt een paar fabrieken bezet
hadden, maar niemand van ons wist hoe je dat moest aanpakken.' We stonden te vergaderen toen
een van ons zei: 'Als wij het bedrijf in eigen handen nemen, is het een gemeenschappelijk bezit,
waar we allemaal verantwoordelijk voor zijn. We moeten iemand aanstellen om de boekhouding en
het geld te controleren. Daar hebben we nu geen tijd voor, zeiden de anderen, we hebben nog meer
te doen. Daarom gingen we in optocht naar het kantoor. De baas was die dag niet gekomen. We
verzegelden de brandkast en wij lieten een wacht achter. Toen zochten wij de kameraden van de
andere bedrijven op en we stuurden een afgevaardigde naar Max Holz, die aan het hoofd van een
afdeling arbeiders en boeren uit Beieren was gekomen. 80.000 hebben wij op de been gebracht,
maar wij waren niet gedisciplineerd genoeg en er was geen centrale leiding. De geest was goed,
maar de voorbereiding deugde niet. Dat is het, wat ik daar geleerd heb: we hadden kunnen winnen
als we een sterke klassebewuste organisatie hadden gehad, die ook de boeren en de middenstand
had aangevoerd.' Dat zei hij niet allemaal precies zo, maar daar kwam het toch op neer. Je kon zien
dat hij geen opschepper was en dat hij wist waar het om ging. Hij vertelde ons nog een ander
Previous page Top Next page