Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
10
waren, maar zij dienden nergens voor, alleen om het leven te vergallen van de mensen die voor hun
brood werken.
Kort daarna was juist een staking uitgebroken toen ik op weg naar de markt was, een heleboel
winkels hadden hun luiken al gesloten. Op het telegraafkantoor, waar Wiard werkte, moet er over
gesproken zijn, maar hij had niets verteld en was op de gewone tijd naar zijn werk gegaan. Terwijl
ik keek naar de lege straten kwam ineens een tram om de hoek gieren. Waar de mensen vandaan
kwamen, weet ik niet, maar in een ogenblik werd de wagen bestormd. Zij sprongen op het
voorbalkon en dwongen de bestuurder om uit te stappen. Toen pakten zij met zijn allen de wagen
aan een kant vast; één telde: 'Hola, hup! Hola hup!' en hij lag als een speelgoedtrein op zijn kant.
Het was binnen een paar minuten gebeurd, iedereen maakte dat hij weg kwam, ik ook, alleen de
kondukteur en de bestuurder bleven er naast staan. Zij mochten blij zijn dat zij er zo goed
afkwamen. 's Avonds nam ik Wiard onder handen, maar hij beweerde dat hij de hele dag had
gepost.
In die dagen werd dikwijls geschoten. Plotseling hoorde je roepen: 'Die Strasse frei!' en dan
knetterden de mitrailleurs, meestal van twee kanten. De eerste keer begreep ik niet wat er aan de
hand was; ik bleef staan, totdat een kogel tegen een muur ketste en vlak voor mij op de grond viel.
Thuis vloekte vader, omdat het gedonderjaag weer begon, maar ik stond met mijn hele hart aan de
kant van de arbeiders. Ik wist dat hun zaak rechtvaardig was en dat de officierskorpsen, die over
straat marcheerden en die als beesten tekeer gingen, alleen maar voor de belangen van de rijken
opkwamen. Hij begreep dat ik gelijk had, maar hij geloofde niet dat je samen iets kon bereiken,
alleen ieder voor zich. De kleine man trekt toch altijd aan het kortste eind, zei hij, en hij was er niet
afkerig van om zelf aan het langste eind te trekken als het in zijn kraam te pas kwam.
Omstreeks diezelfde tijd, bijna twee jaar na het eind van de oorlog, kreeg de zwerflust mijn vader
weer te pakken. Hij vroeg of mijn moeder wat geld had gespaard, dan kon zij de winkel van hem
overnemen en hij zou weer de jaarmarkten afgaan in verschillende steden. Moeder had er wel zin
in, maar zij had lang niet genoeg geld om hem te betalen. Daarom stelde hij voor dat zij drie dagen
in de week met hem mee zou gaan, en Wiard en ik ook drie dagen. Op die manier konden wij met
zijn drieën het geld voor de winkel verdienen en hem afbetalen. Moeder vond het goed en toen wij
een half jaar verder waren werd de ene winkel met inventaris overgeschreven op haar naam. Maar
vader had doorgezet dat mijn tweede broer, Gus, dag en nacht bij hem moest blijven om hem te
helpen. Ik maakte mij veel zorgen over hem, hij was pas veertien jaar en zonder toezicht van
moeder of van mij zou hij misschien tot verkeerde dingen komen.
Nu moest ik thuis blijven en voor de winkel zorgen. Moeder had een vaste plaats op de markt
gekregen. Vader had haar een weegschaal geleend, maar na een paar weken kregen zij ruzie en toen
haalde hij de weegschaal weg, zodat zij thuis moest blijven totdat we genoeg geld hadden
overgespaard om een nieuwe te kopen. Elke ochtend stond ik om vier uur op, maakte de kachel aan
en brood klaar voor moeder, die om half vijf naar de veiling moest. Wiard was vrachtrijder bij een
groothandel in aardappelen en groenten, maar behalve het bezorgen bij de klanten moest hij ook de
zakken en kisten uitladen bij het spoor en in de kelders nieuwe voorraden in zakken scheppen. Hij
verdiende goed, gaf zijn hele loon aan moeder en hield alleen de fooien voor zichzelf. Daarmee kon
hij zo nu en dan vader op borrels trakteren of kleinigheden voor moeder en de kinderen
meebrengen, zodat hij als een volwassene werd behandeld en zaterdags en zondags zoveel uit kon
gaan als hij zelf wou. Ik niet, ik was een meisje, daarom moest ik thuisblijven en zondags vroeg
naar bed. Zondags, als vader thuis was, was er ook altijd werk voor mij, zakken naaien of het fruit
nakijken en de weegschalen en gewichten poetsen.
Om zondagsmiddags vrij te krijgen moest ik smeken 'ach vader, mag ik naar de bios, ik zal vroeg
terugkomen, enz.' en daar had ik geen zin in. Zo bleef ik meestal thuis.
Maar ik kon wel zorgen dat Gitje en Bini, toen zij van school kwamen, beter werk kregen. 'Mama,
laat ze niet met vader meegaan,' zei ik. 'Mag ik werk met ze gaan zoeken?' Binnen een paar dagen
had ik wat voor ze gevonden, zilver poetsen in een kleine fabriek. Nu hoefden zij tenminste niet