Navigation bar
  Print document Start Previous page
 8 of 11 
Next page End 3 4 5 6 7 8 9 10 11  

8
dan verder allemaal deden (de zogenaamde ‘kultuur’). Het verschil met tegenwoordig is dat
dat een geheel openlijk proces was. De slaaf was zelf lijfelijk bezit van zijn meester; hij
werkte de hele dag voor hem en kreeg een beetje eten terug. De horige werkte een paar
dagen in de week op zijn eigen land en een paar dagen in de week op het land van zijn heer.
Tegenwoordig is dat dus ook nog zo, maar dat kan je aan je salarisstrookje niet meer zien.
Ze doen net of je voor je arbeid betaald wordt: of dat een rechtvaardige ruil is. En al heb je
het gevoel dat het te weinig is, je weet nooit hoeveel je krijgt: hoeveel uren je nu eigenlijk
voor jezelf gewerkt hebt, en hoeveel voor de baas. Er zijn ook een heleboel mensen die het
rechtvaardig vinden dat ze zo weinig verdienen - omdat ze.zo weinig geleerd hebben of zo,
en die zich nooit afvragen waar het geld van al die villabezitters dan wel vandaan komt.
Dat is een raar verschijnsel. De bijen die een korf van de imker krijgen en een beetje suiker,
en daarom al hun honing inleveren (een voorbeeld dat ik laatst in de krant las), kunnen niet
denken, maar mensen wel. Waarom trappen ze er dan in? Waarom noemen arbeiders zich
nog steeds werknemers? Hoe is het mogelijk dat mensen (niet alleen kapitalisten) denken
dat geld geld voortbrengt, in de vorm van rente (alsof bankbiljetten jongen krijgen), zonder
zich te realiseren dat geld alleen geld kan voortbrengen als er mee gewerkt wordt en
degenen die werken te weinig loon krijgen - dat alleen onbetaalde arbeid winst kan
opleveren? Hoe is het mogelijk dat de ondememers kunnen doen alsof zij de maatschappij
draaiend houden? Hoe is het mogelijk dat mensen het normaal vinden dat zij hun
levenskracht op hun werk uitputten, en daar - op zijn best - televisietoestellen en vaste
vloerbedekking voor terugkrijgen? Hier komt het op de kop staan van dingen in een konkrete
vorm tot uiting. Werknemers zijn werkgevers, werkgevers zijn werknemers.
Marx verklaart dit verschijnsel op twee manieren. Ten eerste in algemene zin: (De Duitse
Ideologie p.52,53) ‘De ideeën van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende
ideeën, dat wil zeggen dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij
vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is. De klasse die over de middelen tot
materiële produktie beschikt, beschikt daarmee tegelijk over de middelen tot geestelijke
produktie, zodat in het algemeen gesproken ook de ideeën van hen die niet in het bezit zijn
van de middelen tot geestelijke produktie, aan haar onderworpen zijn. De heersende ideeën
zijn niets anders dan de ideële uitdrukking van de heersende materiële verhoudingen, de
heersende materiële verhoudingen uitgedrukt in de vorm van ideeën; van de verhoudingen
dus die deze ene klasse nu juist tot de heersende maken, m.a.w. de ideeën van haar
heerschappij’.
En ten tweede via het kapitalisme: in Het Kapitaal legt hij uit hoe de ‘heersende materiële
verhoudingen’ nu precies zijn, en hoe ze zich uitdrukken in ideeën.
Het kapitalisme is een ekonomies systeem dat gebaseerd is op de ruil van waren. Dat
betekent dat mensen de dingen niet produceren voor hun eigen gebruik, zoals vroeger:
koren om brood van te bakken, en een stoel om op te zitten; maar dat ze koren of stoelen
maken om er andere dingen voor te krijgen: niet voor hun gebruikswaarde, maar voor hun
ruilwaarde. De stoel die gemaakt wordt is nog steeds wel om op te zitten, en als de
meubelmaker hem niet kan verkopen zou hij hem in zijn eigen huis kunnen zetten, maar hij
heeft hem niet daarvoor gemaakt. Hij maakt die stoel niet zoals hij hem zelf mooi of
gemakkelijk vindt, maar hij maakt hem naar de smaak van de koper. En als hij die koper nog
kent, zoals in de gildetijd, toen stoelen alleen op bestelling gemaakt werden, blijft de
gebruikswaarde (maar nu voor de gebruiker) nog belangrijk. Maar tegenwoordig worden
stoelen gemaakt voor de markt: dat is een verzameling onbekende kopers. Het enige wat
nog belangrijk is is hoe die stoel ‘in de markt ligt’: dat is hoeveel hij zal opbrengen,in
verhouding met wat hij de fabrikant gekost heeft. De stoel vertegenwoordigt geen
gebruikswaarde meer, maar ruilwaarde.
Je kunt stoelen ruilen tegen koren, maar dat is lastig; het is handiger om bepaalde zaken als
ruilmiddel te gebruiken, dan hoef je niet zo met dat koren rond te rijden voordat je iemand
vindt die net een stoel gemaakt heeft. Zo krijgen bepaalde goederen, kaurischelpjes, of
goud, de funktie van ruilmiddel. Uiteindelijk ontstaat een gestandaardiseerd ruilmiddel, het
geld. Dan is het mogelijk om de ruilwaarde van goederen of diensten, direkt in een bedrag uit
te drukken. En omdat niemand d.w.z. geen enkele man meer voor gebruik produceert, wordt
Previous page Top Next page