Navigation bar
  Print document Start Previous page
 7 of 11 
Next page End 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11  

7
MATERIALISTIESE DIALEKTIEK VAN DE TEGENWOORDIGE SAMENLEVING:
HET KAPITAAL
Marx heeft de camera-obscura-teorie in zijn algemene vormen bij mijn weten niet verder
uitgewerkt. Aan het slot staat dat de ideologen alles op zijn kop zetten, omdat ze hun vak
(politiek, recht) zo belangrijk vinden. Het gaat hier dus om arbeidsdeling tussen mannen: de
scheiding tussen hoofd- en handenarbeid.
Maar hij heeft wel voor onze tegenwoordige samenleving uitgezocht hoe de dingen daar op
de kop staan. We zullen eerst kijken hoe hij dat doet, en dan moeten we kijken of dat onder
de tafel werken van het primaire klassenverschil toch misschien ook doorwerkt in zijn
analyse - zodat die misschien niet. zo duidelijk en zo feministies is als hij zou kunnen zijn. (In
andere vorm heb ik die vraag al eerder gesteld: wat is er gemeenschappelijk aan
patriarchale samenlevingen?) Laten we maar eens beginnen te kijken wat er in het
kapitalisme zoal op de kop staat. Wat is de ideologie (het geheel van ideeën, wetten, enz.)
van het kapitalisme en wat is de werkelijke levenspraktijk die daar achter tevoorschijn komt?
Is die werkelijkheid inderdaad precies andersom als de schijn en als dat zo is, kan Marx dat
dan verklaren?
Het kapitalistiese produktiesysteem is gebaseerd op de vrije eigendom en de vrije arbeider.
Daar had de opkomende burgerij, tegen alle politieke en maatschappelijke beperkingen van
de feodale - en de gildetijd, voor gevochten, en in de Franse Revolutie werden vrijheid van
eigendom en van (arbeids)kontrakt als Rechten van de Mens geproklameerd. Voor die tijd
bestonden er geen vrije arbeiders: iedereen was in zijn werk strikt bepaald door de
gewoonten van de stand waarin hij geboren was en de plaats waar hij woonde, gebonden
aan de grond, door de regels van de kerk, aan de voorschriften van zijn gilden, door de
voorschriften van zijn plaatselijke overheid, en zijn vorst (en voor de vrouwen: door de man
aan wie ze toebehoorden). In de eeuwen die aan het echte kapitalisme voorafgingen zijn al
deze regels en beperkingen langzamerhand onder druk van de groeiende handel en
industrie afgeschaft; de boeren zijn massaal van hun land verdreven toen er plaats nodig
was voor grootschalige landbouw en veeteelt, en nietsdoen (landlopen en bedelen) is tot een
zeer zwaar, met brandmerken en ophangen bestraft, misdrijf gemaakt. De zo ontstane ‘vrije
arbeiders’ - die niets bezaten dan hun arbeidskracht - werden in bedrijven verzameld, en
konden zo onder kapitalistiese leiding hun bijdrage gaan leveren aan de maatschappelijke
rijkdom.
Zo worden de mannen (en de vrouwen en kinderen die volgens de patriarchale regels bij ze
horen) in een eeuwenlang durende historiese ontwikkeling langzamerhand in twee klassen
verdeeld: de klassen van de eigenaren van fabrieken, grond, machines; en degenen die
niets bezitten dan hun arbeidskracht.
Wie geld heeft - kapitaal - kan daarmee mensen aan het werk zetten. Hij kan ze een fabriek
laten bouwen, omdat hij met dat geld lonen en bouwmaterialen kan kopen; hij kan machines
kopen bij een andere fabriek; en hij kan grondstoffen kopen bij weer een andere fabriek. Hij
kan dus de kosten voorschieten, voordat zijn produkt nog maar iets heeft opgeleverd.
Arbeiders kunnen dat niet, want dan verhongeren ze; hun moestuin zijn ze in dat historiese
proces immers kwijtgeraakt. Ze moeten dus wel naar de kapitalist, die zich dan ook
hooghartig werkgever noemt, terwijl hij eigenlijk het werk van de arbeiders afneemt. Want hij
zet die arbeiders natuurlijk niet aan het werk uit naastenliefde. Hij wil ten eerste zijn
voorgeschoten kapitaal terug, en ten tweede wil hij nog wat extra voor de moeite, en dat
extra, daar moeten de arbeiders voor zorgen. Hij geeft ze zo min mogelijk loon (hoe weinig
dat is, hangt van allerlei omstandigheden af; in de tijd dat Marx schreef was het zo weinig dat
ze nèt niet allemaal van honger omkwamen). Een deel van de dag werken ze om de waarde
van dat loon te produceren; dus zoveel levensmiddelen als ze nodig hebben om in leven te
blijven. En de rest van de dag produceren ze waarde voor de kapitalist: dat noemt Marx de
meerwaarde.
Die meerwaarde is niets nieuws. Vanaf dat er sociale klassen bestaan hebben de eigenaren
van de produktiemiddelen (in de landbouwsamenlevingen bestaan die voornamelijk uit
grond) degenen die voor ze moesten werken nooit meer gegeven dan het strikte minimum,
en van de rest van de opbrengst bouwden ze paleizen (of tempels, of pyramiden) , en wat ze
Previous page Top Next page