De Bonte Was, MOEDERBOEK, Amsterdam 1976, feministiese uitgeverij de Bonte Was
33
mijn zeurderige broertje in een wandelwagentje voort te duwen. Mis-
schien wilde ik dan ook wel mijn vrijheid van vroeger terug hebben toen
ik tijdens het wandelen het wagentje met broertje en al zo'n zet gaf dat
het tegen een hek aanvloog; het broertje viel nogal wat tandjes door zijn
lip en het wagentje was voor verder gebruik vrijwel ongeschikt. Mijn
broertje kon in die tijd vast al goed lopen. Mijn volgende herinnering is
tenminste dat ik hem vier keer per dag aan de hand tussen ons huis en
de bewaarschool moest vervoeren.
En verder moest ik alsmaar boodschappen doen (soms deed mijn broer
dat maar dan moest ie er wel een dubbeltje voor hebben; ik was goed-
koper) Ik begon mijn moeder flink vervelend te vinden. En ik kreeg alle
begrip voor mijn vader die haar - gezien de herhaaldelijke ruzies, die
vaak uitliepen op slaag - ook niet zo erg mocht. De andere kinderen
vonden mijn moeder juist aardig en mijn vader een grote bullebak. En zo
ontstonden er twee kampen. Op den duur sprak het ene kamp niet meer
met het andere. Maar dat was later.
Voorlopig zat ik nog opgescheept met die twee kinderen. Als ik nou
nog een slechte leerling op school geweest was, dan was ik in ieder geval
een groot deel van de dag veilig geweest. Maar ik deed het daar zo goed
dat ik dagen achtereen thuis gehouden werd als hulp in de huishouding.
Toen ik naar de middelbare school ging leek het gevaar geweken. Ik
mocht naar het lyceum omdat mijn vader mij wel aardig vond, hoogst-
waarschijnlijk omdat ik de enige in huis was die hem in die tijd wel
aardig vond. En iedereen vond mijn huiswerk zo belangrijk dat ik verder
niet zoveel hoefde te doen (mits ik geen grieks en latijn deed in aanwe-
zigheid van de andere huisgenoten; dat was hoogmoedig). Maar op mijn
vijftiende ging het weer mis. Mijn moeder had er genoeg van en liep
weg, zonder kinderen.
Mijn oudste zusje nam de huishoudelijke honneurs waar. Na een half
jaar voldeed zij mijn vader niet meer en werd ze het huis uitgezet.
Dat in die tijd de jongens wat zouden gaan doen was uitgesloten. Zij
volgden allebei een beroepsopleiding en dat was het belangrijkste.
Het was dan ook vanzelfsprekend dat ik nu het huishouden gedeeltelijk
ging doen (we hadden een werkster en ook mijn vader deed wel het een
en ander). De kinderen opvangen uit school, boodschappen doen, eten
koken, afwassen en 's avonds oppassen, dat werd mijn taak. Dat heeft
zo'n jaar of vijf geduurd. In die tijd werden mijn broers met geweld de
deur uitgezet. Mijn vaders agressie kon alleen nog op mij gericht wor-
den. En dat gebeurde ook. Als hem iets niet beviel werd ik geslagen.
Voor mindere 'vergrijpen' van mijn kant werd mijn zakgeld ingehouden.
Ook dreigde hij eindeloos mij van school te houden (school was de
enige plek waar ik het naar mijn zin had). Toen het me te gortig werd
liep ik weg. De inspectrice van de kinderpolitie, waar ik terecht kwam,
koos voor mij. Ik werd in een pleeggezin geplaatst. Na een half jaar had
ik genoeg van alle regels, verplichtingen en bezorgdheden om het 'ont-
spoorde' meisje. Ik wou weg. De enige plek waar ik naar toe kon was
naar mijn vader. En daar zat ik weer. In het begin ging het wel aardig,
maar na een paar maanden was het weer een en al ellende. En een week
na mijn eindeksamen zette hij mij het huis uit.
Je zou toch zeggen dat zulke ervaringen een onuitwisbare indruk achter-
laten over moederschap, over het iets moeten doen met kinderen die
een vader hebben. Maar nee hoor, geheel los van mijn eigen werkelijk-
heid ontwikkelde zich iets heel anders. Want toen ik 20 was en op
kamers woonde lag het heel simpel: natuurlijk wilde ik kinderen, wel
12. Ik zag me dan helemaal stralend, zorgend omringd door knuffelende
armpjes. En ik hield natuurlijk van kinderen. Tenminste als er kinderen
in de buurt waren gaf me dat een prettig gevoel. Pas later merkte ik dat