De Bonte Was, MOEDERBOEK, Amsterdam 1976, feministiese uitgeverij de Bonte Was
36
voor ons allemaal voor de goedkoopte weer een vakantiehuisje hadden
gehuurd en dat moeder zich nu niet goed voelde en dat ik met hen mee
moest om moeder met het huishouden te helpen. Ik ging niet naar het
kamp en herinner mij van deze vakantie niets meer.
Tegen dat ik van de HBS af kwam, snakte ik naar het vervolg. Verder
leren was vanzelfsprekend voor me, studente te zijn tezamen met leef-
tijdgenoten trok me boven alles en dan: weg van huis! Tot mijn gron-
deloze verbazing en vervolgens wilde verontwaardiging stelden mijn
ouders mij voor onderwijzeres te worden, dat was moeder ook geweest,
een korte studie was voor een meisje eigenlijk beter. En als zij niet
trouwde betekende dat toch, dat zij alleen maar voor zich zelf hoefde te
zorgen en dus niet zoveel hoefde te verdienen. Bovendien kon ik dan
thuis blijven. Ik kon naar de kweekschool in het nabije dorp, dat was
prettiger voor moeder. Ik heb mij met alles wat in mij was beroepen op
de ongelijke behandeling van mij en mijn broers, die, zoals zij zeiden,
wel zouden mogen gaan studeren. Deze strijd won ik. Maar ik ging niet
weg. Het werd 2 jaar 1 x per week les in Rotterdam in latijn en grieks en
verder thuis studeren voor Staatsexamen alfa, daarna zou ik een taal
mogen gaan studeren.
Achteraf zie ik, dat dit de enige tijd van mijn leven thuis is geweest, dat
mijn ouders goed vonden en bevorderden, dat ik alleen op een kamer
zat. Wel was ik daarvóór vele zondagmiddagen naar de voorkamer ge-
gaan om brieven te schrijven. Korrespondentie was jarenlang een wezen-
lijk deel van mijn leven. Maar als moeder na het rusten naar beneden
was gekomen, kwam vader vaak vragen of ik al klaar was, of dat nou
nodig was, dat 'schrijven en wrijven' zoals hij het noemde. Tezamen
hebben ze wel tegen me gezegd, dat je in een gezin bij elkaar hoorde te
zitten, dat het niet hoorde, dat je apart wou gaan zitten, ja met jongens
was dat wel een beetje anders, die waren anders en op een of andere
manier kwam het over, alsof het voor een meisje ongezond was, als zij
alleen wilde zijn. Maar het bleef allemaal een beetje vaag, ik deed iets op
die kamer dat zij op zichzelf niet veroordelen konden, en zo lieten zij
mij dan maar. Wel werden de binnenkomende brieven geopend en gele-
zen. Wie dat deed, weet ik niet en ze moeten de enveloppen ook weer
dichtgeplakt hebben, want ik heb het niet gemerkt, tot mij de korrespon-
dentie werd verboden met een jongen, omdat die te rijk was, hij had mij
uitgenodigd en over hun tennisbaan geschreven. En later moest ik een
meisje afschrijven omdat zij bij de Rode Valken was. Toen het eenmaal
uitgekomen was hielden mijn ouders staande, dat zij het recht hadden
om mijn brieven te openen, zij moesten er op toe zien, met wie hun
dochter om ging.
Maar toen ik zestien was, tot ruim achttien jaar, zat ik van 's morgens 9
tot 's middags 12.30 en van 's middags 2 tot een uur of 5, 6 op dat
kleine kamertje. In sommige opzichten werd dit een goede tijd. Ik miste
de dagelijkse omgang met leeftijdgenoten, ik miste een heleboel heel
duidelijk. Ik heb uit die tijd weinig herinneringen aan mijn bestaan thuis
buiten mijn werkkamertje. Ik deed wel veel meer in het huishouden,
maar vond dat toen niet vervelend, wat tijd en energie betrof kon ik het
makkelijk en bovendien had ik het vooruitzicht om na deze twee jaar te
gaan studeren, er helemaal uit te gaan.
De voorgeschreven studietijd was te veel om daarin uitsluitend aan mijn
week portie latijn en grieks te werken. Dus had ik gelegenheid voor lezen
en schrijven. Als kind had ik altijd al geschreven en in dat kamertje, ja,
daar schreef ik weer, een novelle, veel gedichten en stukken dichterlijk
proza, ik korrespondeerde over boeken en maakte een toneelstuk in vijf
bedrijven echt af. Enige gedichten en een stuk proza uit die tijd zijn
later gepubliceerd. Soms, als ik iets erg slecht verwerken kon, schreef ik
daarover en dan probeerde ik de tegenstrijdige gevoelens in mezelf in