De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
19
babbel met zo maar iemand, dat gaf me ook vaak een bevoor-
recht gevoel. (Ik begrijp nu niet meer tegen wiens of wier
omstandigheden ik mij dan toch wel aan het afmeten was.
Sinds toen heb ik het gevoel van recht op vrije tijd leren
kennen. Dat ontstond pas toen ik het ontleende aan het te-
samen met anderen op vaste uren buitenshuis werken, eerst
42, later 41 1/4 uur in de week. Ik had het er best moeilijk
mee dat de vrije tijd en de ontspanning na 'het werk' voor
mij niet opgingen, omdat ik, vrouw zijnde, daarin moest
huishouden, boodschappen doen, koken, enz., maar dat is een
ander verhaal. Nu zit ik met verbazing aan te kijken tegen
een soort totale aanvaarding van een totale beschikbaarheid,
waarin ik elke kans op vrijetijdsgedrag als een persoon-
lijke bevoorrechting onderging.)
Gedurende de laatste jaren van mijn bestaan als dokters-
vrouw raakte ons huwelijk in ontbinding. Steeds duidelijker
bleek dat Maarten weliswaar mijn aanwezigheid in huis wenste
voor een huishouden op rolletjes, de praktijk en de kinder-
verzorging, maar geen intieme relatie meer met mij wilde.
Toen begon ik eraan te denken hoe het mogelijk zou zijn om
een huis te hebben voor mij en de kinderen, en een beschei-
den inkomen, om met ons drieën van te leven. En dat leidde
elke keer tot niks.
Mijn denken erover was ook geen denken, het kon zelfs niet
eens een echte fantasie worden, het was een leegte. (Dat was
in 1948, er was toen nog geen bijstandswet en de woningnood
was nog groter dan nu.)
Nog altijd vond ik de kinderen, de patiënten en het huis
fijn, en nog altijd dacht ik er niet bij dat ik werkte. Dit
was allemaal zo'n geheel in mijn leven en ik vond altijd
nog wel een uurtje om te lezen of een dichtbij bezoekje te
maken (met opgave waar ik telefonisch te bereiken was).
Maar de situatie tussen Maarten en mij werd steeds benau-
wender, lezen was ook al niet leuk meer.
Na mijn scheiding lukte het eerst niet om op het Arbeids-
bureau ingeschreven te raken, ook al zocht ik alleen maar
het begin van een soort werk, waarvan ik verwachten kon,
dat ik daarmee mezelf en op den duur ook mijn kinderen on-
derhouden kon. Eindelijk, naar aanleiding van een tijdelijk
baantje, schreef iemand mij daar schouderophalend in. In
die tijd had je een bewijs nodig dat je in Amsterdam werkte
om er te mogen wonen (vestigingsvergunning, ook om een
kamer te mogen huren), dus alleen al daarvoor dramde ik
deze keer door.
Op mijn inschrijvingskaart stond:
Leeftijd: 36 jaar
Beroep: geen
Arbeidsverleden: heeft tot nu toe niet gewerkt.