De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
15
dit niet eens zo moeilijk. Ik ging warempel weer geloven in
mezelf, ik stortte me dag en nacht (letterlijk en figuurlijk)
in echtgenote en moeder zijn. De slotfase van mijn konditio-
nering is begonnen. Ik investeer onnoemlijk veel in het ge-
zin: voorlezen, spelen, huiswerk, interesse in het werk van
de man, moestuin, behangen, schilderen, kinderen krijgen,
inmaken, uitgaan, op visite gaan en ontvangen, ouderavonden,
buurtwerk, verenigingen, t.v. kijken enz. Man en kinderen
glimmen van geluk, we zijn het ideale gezin en iedereen ver-
telt me hoe gelukkig ik toch ben met zo'n lieve man, een lot
uit de loterij, ik mag m'n handen wel dichtknijpen dat ik
nog zo goed terecht ben gekomen, want ik ben niet één van de
makkelijksten. Ik voel me inwendig gaan gillen: hé ik ben er
ook nog, ik ben ook belangrijk, waarom zien jullie mij niet
meer, praat met mij: Natuurlijk hoort niemand me en niemand
voelt mijn woede, woede die steeds groter wordt waardoor ik
me ga afvragen waar ik in godsnaam mee bezig ben. Schuld-
gevoelens inlossen daar lijkt het op. Maar ik voel me hele-
maal niet schuldig, waarom waarvoor? Toch heb ik weer het
gevoel dat ik gefaald heb. Als ik al mijn werkzaamheden
krities ga bekijken voel ik me een geglorifieerde stront-
ruimer. Het eindproces van mijn kreatief zijn bestaat uit
kak of kots al naar gelang de gezondheidstoestand van de
gezinsleden. En bergen afval: vier vuilnisemmers per week.
Ik ben een gedegenereerd mens geworden.
TOEN WAS IK 36 JAAR EN IK HAD GEEN BEROEP
Ik had geleerd tot ik bijna 21 was. Ik had na mijn studie
vijftien jaar gewerkt. Toen mijn huwelijk ontbonden werd,
kon ik mezelf en de twee kinderen niet onderhouden. Ik had
officieel zelfs geen arbeidsverleden.
In onze maatschappij kan zo'n arbeidsgeschiedenis een man
nooit overkomen. Ik ben dan ook een vrouw. In die vijftien
jaren werken had ik vrouwenwerk gedaan.
Toen ik begon te werken was dat in het huisgezin van mijn
ouders. Het ouderlijk huis stond in een afgelegen dorp van
4000 zielen, waar alleen maar lagere scholen waren. Dat
betekende dat verreweg de meeste jonge mensen wel moesten
reizen en vervolgens wegtrekken om te leren en om te ver-
dienen. Zo bezocht in die tijd mijn jongste broer de HBS
op 15 km afstand van ons dorp en was verder thuis. De an-
dere broer was na zijn eindexamen van die HBS naar Gro-
ningen gegaan om wis- en natuurkunde te studeren. Ik was
de oudste en na eindexamen HBS en staatsexamen A naar Lei-
den gegaan voor een studie klassieke letteren. Toen ik
thuis moest komen helpen was ik juist ingeschreven voor