De Bonte Was, VROUWENWERK, Amsterdam 1975
16
mijn derde studiejaar.
Mijn moeder was al een tijd chronies ziek, met tijden van
in en uit bed. Mijn vader was hoofdonderwijzer en gaf op
zijn 'vrije middagen' les aan de 'normaalschool' (later
'kweekschool'), en daarnaast bijlessen in talen om maar
zoveel mogelijk te verdienen opdat zijn kinderen zouden
leren;)wat zij wilden, wat hem in zijn tijd niet vergund was
geweest. Een studiebeurzenstelsel zoals wij dat nu kennen
was er nog niet. Toen werd mijn moeder erger ziek. De pijn-
aanvallen werden steeds heviger en kwamen steeds sneller op
elkaar. De huisarts achtte een operatie levensgevaarlijk,
een risiko dat een vrouw in haar omstandigheden van echt-
genote en moeder niet kon nemen.
Maatschappelijk-economisch was er een slechte tijd begonnen.
Lonen en salarissen gingen achteruit, dat van vader ook. Het
was 1933, de tijd van de krisis. De spaarpot die vader en
moeder bijeen hadden gewerkt en bezuinigd daalde in waarde.
Het werd onzeker of hun plan voor de kinderen nog uitge-
voerd kon worden.
Om te beginnen wilde mijn vader méér overwerk gaan doen om
meer te verdienen. Maar thuis kon hij de toestand eigenlijk
onder deze omstandigheden zó al niet meer aan. Tussen zijn
andere werk door had hij huishoudelijk het allernodigste
waargenomen voor moeder als zij ziek was. Hij had haar in
haar pijnaanvallen en ziekte bijgestaan en verzorgd als het
maar even kon. Maar de slapeloze nachten, het verdriet om
moeders pijn, de toename van verzorgend werk naarmate de
ziekte verergerde kon hij niet meer aan. Hij werkte in zijn
vak immers ook alle mogelijke uren achter elkaar en moest
dat verdienende werk eigenlijk nog uitbreiden. En toen de
zorgen mijn ouders boven het hoofd groeiden zochten/vonden
zij de oplossing in het 'naar huis halen' van de enige
dochter, die onderhand al ruim een jaar verloofd was. De
oplossing betekende een dubbele verlichting van hun zorgen:
voor één kind minder aan studieboeken en kamergeld, én ie-
mand die de huishoudelijke en ziekenverzorgingslasten op
zich kon nemen.
Zo raakte ik dus student af en het huisvrouwelijk bestaan
in.
Als moeder een pijn- en ziekteaanval kreeg en de tijd erna,
als zij heel zwak en herstellende was, had ik al mijn ener-
gie en denkvermogen nodig om het huishouden draaiende te
houden, met daarin een ernstige zieke, die bijgestaan moest
worden. En mijn fantasie had ik nodig om het dieet dat zij
aansluitend moest hebben en dat bestond uit iedere twee uur
een kleine portie van een uitermate beperkt assortiment voe-
dingsmiddelen (ik herinner me nog de eeuwige karnemelk en
spinazie) een ietsje minder saai en eetbaar te maken. In
die zware tijden was ik ook niet ontevreden. Ik wist niet