Navigation bar
  Print document Start Previous page
 25 of 44 
Next page End 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
25
liepen dikwijls kinderen op straat, en dan was het geen sprookje meer. Elk meisje leek op Greetje,
elke kleine jongen was Bart en dan begreep ik niet hoe zij hier gekomen waren. Het bloed trok uit
mijn hoofd weg. 'Dat was Greetje,' wou ik zeggen, of: 'Dat was mijn kleine jongen. Hebben jullie
het gezien?' Maar ik mocht niet spreken en de anderen begrepen niet wat er was. Als ik ze nu zag
zou ik ze niet eens herkennen, dacht ik dan, en dat was nog erger. Wat wist ik van ze af? Om de zes
weken mocht ik een brief hebben. Toni schreef, dat alles goed ging. Greetje kreeg elke dag geld
voor de huishouding en er waren geen moeilijkheden. Ik geloofde het niet. Greetje schreef een keer
zelf een briefje: 'Mama, wanneer kom je naar huis? Je blijft zolang weg. Mama, ik zit 's avonds nog
altijd bij papa op schoot en dan slaap ik in. Als papa er niet is komen wel eens mensen naar papa
vragen, maar ik ben niet bang. Mama, ik ben niet meer zo dom, maak je maar niet ongerust.' Maar
op straat werden mijn kinderen met stenen gegooid en nageroepen: 'Pak, pak, je hebt geen moeder
meer! Pak, pak, ze zit in de gevangenis!' Dat schreef mijn zuster Tabina.
Eens waren wij bij een boer, met een bewaakster, die vroeger sociaaldemokrate was geweest. Het
was al oktober. Het was aldoor slecht weer en er waren nog veel aardappels op het land, daarom
werden de tuchthuisvrouwen besteld om het op te knappen. De hele ochtend liep de boer met een
zweep in de hand langs de rijen, ontevreden omdat het niet snel genoeg ging. Tegen de middag
begon hij tegen de bewaakster te schelden: 'Wat zijn dat voor wijven! Een stelletje lijntrekkers. Ze
moeten harder aanpakken! Wat zouden Goebbels en Göhring wel zeggen als er aardappels in de
grond bleven?'
De bewaakster, die toch al een hekel aan hem had, zei beledigd: 'Meneer, hier is mijn hele kolonne,
kijk ze maar goed aan. Dat zijn politieke gevangenen en geen lijntrekkers, bijna allemaal
kommunisten. Die hebben lak aan Goebbels en Göhring!' De boer ging weg en kwam niet meer te
voorschijn. Als middageten kregen wij een dunne soep met twee sneetjes brood en de bewaakster
niet veel meer. Toen werd zij kwaad en liet ons meteen afmarcheren. Dat was zijn straf voor zijn
slechte behandeling.
's Winters gingen sommige vrouwen op een fruitfabriek werken, een paar van de politieke
gevangenen, die tot vier jaar of minder veroordeeld waren, mochten mee, om de beurt een paar
anderen. De eerste dagen moesten wij sukade schoonmaken, een vrucht zo dik als een kokosnoot,
groen, met pitten als een citroen. Hij werd eerst in zout water gekookt, dan gespoeld en
doorgesneden. Twee dagen moest hij in suikerwater weken, daarna werd hij afgeschrapt en een
paar weken te drogen gelegd, tot hij in elkaar was geschrompeld en de suiker als witte schimmel
naar buiten kwam. De kapotte stukken gingen door de snijmachine naar de bakkerijen. Door al die
bewerkingen was de sukade erg duur, maar wij hebben er onze magen mee gevuld. Om het half uur
ging een van ons naar de WC met een halve sukade in haar zak. De vrouwen die levenslang
hadden, en die niet buiten hun cel mochten komen, werden zo goed mogelijk door ons verzorgd.
Als wij van de fabriek of het land kwamen werden wij gefouilleerd, maar dikwijls hadden wij
geluk. Elke dag werd het materiaal waar zij mee werken moesten, door een gevangene met een
bewaakster in hun cel gebracht, en deze gevangene kreeg alles van ons mee wat wij naar binnen
konden smokkelen, groene erwten, appels, brood, snoep uit de fabriek. Als het ontdekt werd kregen
wij een paar weken bunkerstraf, maar dat moest je er voor over hebben.
Toen wij eens een paar dagen in de gloeiende zon asperges moesten steken liep de eigenaar, een
oud mannetje, de hele dag rond met een lang mes aan zijn riem. De bewaakster vroeg waarom hij
dat mes aldoor met zich meenam. 'Dat zal ik u vertellen, mevrouw,' zei hij. 'Deze vrouwen hier
komen uit het tuchthuis, zij zijn erger dan moordenaars en gevaarlijk voor de maatschappij. Met die
aspergemessen kunnen zij op mij ook een aanval doen, maar dan ben ik de eerste die toesteekt!'
Zulke dingen moest je aanhoren en toch je mond houden. Het beste werk was in de fabriek, omdat
de baas wist dat je zonder eten niet kon werken. Op 'n keer zei hij tegen de bewaakster: 'Laat de
vrouwen hun brood opeten.' Zij gaf het kommando en wij pakten allemaal onze ene droge snee
brood en begonnen te eten. Hij vroeg verbaasd of dat het hele ontbijt van de vrouwen was, en toen
de bewaakster 'Ja' zei, kregen wij elke dag van de fabriek brood met wat er op.
Previous page Top Next page