Navigation bar
  Print document Start Previous page
 28 of 44 
Next page End 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
28
Als de dag ontwaakt
en de sirene gilt
rukt de kolonne uit
want ons werk begint
in de grauwe, grauwe morgen.
En het bos is zo zwart
en de hemel zo rood
en wij dragen bij ons een stukje brood
en in ons hart, in ons hart de zorgen.
O Ravensbrück, ik kan je niet vergeten
waar ik ook komen zal,
wie jou gekend heeft kan pas weten
hoe kostbaar is de vrijheid, bovenal.
O Ravensbrück, wij jammeren niet en klagen,
wat ook ons lot zal zijn,
wij zullen moedig alles dragen,
want eenmaal komt het uur dat wij zijn vrij.
En de dag is zo kort
en de nacht is zo lang
en een lied klinkt op
uit ons eigen land,
maar wij geloven nog in de morgen.
In de pas, kameraad,
en verlies niet de moed,
want wij dragen de wil in ons vlees en ons bloed,
en in ons hart, in ons hart de zorgen.
Het was een treurig lied, maar het gaf moed, en het bracht de politieke en niet-politieke gevangenen
dichter bij elkaar. De bewakers wisten niet goed wat zij er van denken moesten, maar zij waagden
het niet om het te verbieden. Op het veld was de eenheid verbroken, daar dacht iedereen alleen aan
zichzelf en de SS had vrij spel. Zij liepen met een hond achter ons aan en zij hadden er plezier in
om de lijn een beetje los te laten, zodat je de adem van het beest in je rug voelde. Om ons bang te
maken zeiden zij wel eens: 'Ik hoop dat hij jullie aan stukken zal scheuren.' En wij waren ook bang,
erg bang voor die beesten, want ze waren op de gestreepte kleren van de gevangenen afgericht, elke
week werden zij in het bos gedresseerd. Als de bewakers, mannen of vrouwen, hun zweep ophieven
om ons te slaan keken zij op dezelfde manier naar ons als de honden. Voor onze ogen hebben zij
twee gevluchte poolse meisjes door een troep van hun honden laten verscheuren. Een gil, een
gejammer en daarna alleen nog het grommen van de beesten.
Midden in het bos, niet ver van het kamp af, werd een huis gebouwd, zogenaamd een sanatorium.
Een jaar later was het de vernietigingsinrichting voor ouden en zieken. Een duitse kommuniste uit
mijn barak werd gedwongen om daar als blokoudste te werken. Anderhalf jaar later kwam zij terug,
ziek en vermagerd. Ik vroeg wat daar gebeurd was, maar zij wou niets zeggen. Zij zei: 'Het is beter
dat de mensheid dat niet weet.' Iemand anders heeft mij verteld, dat de ouden en zieken die
daarheen werden gebracht, ook al duurde het een week voordat zij de gaskamer ingingen, geen
dekens en geen eten meer kregen. Als je daartussen hebt geleefd, met je eigen eten en je eigen
dekens, is het moeilijk om er over te spreken, en toch moet je het doen. Door ergens over te
zwijgen help je het niet de wereld uit.
Previous page Top Next page