Navigation bar
  Print document Start Previous page
 39 of 44 
Next page End 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
39
werker en een goede vader voor zijn gezin. Een keer werd hij driftig, dat was toen zijn vrouw
voorstelde om Hitler-geboortepremies aan te vragen, voor twee kinderen samen 375 mark. 'Als je
dat doet, sla ik alles kort en klein,' zei hij. 'Laat de lammeling zelf een paar zoons voor het
vaderland schenken.' Een keer werd hij door de Hitlerjeugd halfdood geslagen, omdat hij deed alsof
de nazivlag niet zag, toen zij voorbijkwamen; Maar daarna begon het geloop aan de deur, de
winterhulp, de kranten, de partij, en daar was hij niet tegen bestand. Uit angst stemde hij toe om
elke week 10 mark van zijn loon te offeren. In 1933 en de jaren die daarop volgden verwachtte hij
ieder ogenblik dat hij ook gearresteerd zou worden, heel Duitsland was een gevangenenkamp.
Toen kwam de oorlog, hij lag in de loopgraven en kreeg slecht eten. Voor een rustige jongen als
Gus was de oorlog een hel. Hij kreeg een maagkwaal en werd steeds magerder. Zijn vrouw werkte
van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, terwijl de stad aldoor werd gebombardeerd, zijn kleine
kinderen moesten voor zich zelf zorgen. Op een dag kreeg Gus een telegram: 'Kom direkt thuis,
moeder zwaar ziek.' Moeder was geopereerd, maar er was geen kans dat zij er nog bovenop zou
komen. Zij riep aldoor om mij. 'Ik moet mijn dochter zien. Ze moeten haar vrijlaten. Ze heeft niets
verkeerd gedaan. Ik zie haar niet terug. jullie beulen. ,Vervloekt, de kerk. Vervloekt, het Derde
Rijk.' Haar kinderen stonden om haar heen en probeerden haar stil te krijgen. Diezelfde dag is zij
gestorven.
Na de begrafenis ging Gus naar een dokter om zich te laten onderzoeken. Hij moest geopereerd
worden voor een maagzweer. Hij herstelde langzaam. Op een dag dat zijn vrouwen kinderen niet
thuis waren kwam hij 's avonds terug van een bezoek in het andere eind van de stad. Hij haastte
zich, want hij wist dat er gebombardeerd was. Toen hij de hoek omsloeg van de straat waar hij
woonde, stonden er geen huizen meer, bijna alles was weg. Alleen een stuk van hun fornuis
bungelde bovenaan een ijzeren balk. Wat moesten zij nu beginnen? Alle bunkers waren vol,
nergens was plaats. Ergens in een ander stadsdeel vond hij een uitgebrand huis, waar zij tenminste
beschut tegen de regen waren, maar zij hadden geen geld, geen meubels, geen kleren. Heel lang
hebben zijn vrouw en hij met de drie kleine kinderen in dat geraamte van een huis gewoond,
overdag gingen zij bedelen om een stuk hout of ijzer, 's nachts gingen zij op zoek naar onbewaakt
materiaal, om tenminste één kamer dicht te maken. Eindelijk, na maanden, zaten zij niet meer in de
open lucht. Er kwam luchtalarm en iedereen vluchtte naar de bunkers; bij hun terugkomst was alles
weg, een brandbom had hun werk vernietigd. Weer stonden zij op straat. Wat nu? Dagen en weken
waren zij onderweg, op zoek naar een ander uitgebrand huis. Tenslotte vonden zij iets, een vierkant
blok, waar vroeger twaalf of veertien gezinnen in woonden. Gus had nog een motorfiets en een
gewone fiets, die hij had laten onderduiken, die verkocht hij nu en voor het geld kocht hij stenen,
cement en een lang koord van twintig meter. 's Nachts ging hij weer met zijn vrouwen zijn jongen
op zoek naar ijzer. Na vijf maanden hard werken 's avonds na zijn gewone werk tot diep in de
nacht, had Gus met zijn vrouwen zijn jongen weer een tehuis opgebouwd. Alles moest met touw
worden opgehesen, de stenen en de emmer met specie, want er was geen trap, geen gang, niets
waar je op lopen kon. Op 15 meter hoogte hadden zijn werkhanden drie kamers gebouwd, met
ramen, deuren, overloop en een trap naar de zolder. Maar nadat zij voor het eerst in de nieuwe
woning hadden geslapen stond Gus koortsig op, om half zeven moest hij naar zijn werk. 'Vrouw,
wat doet mij toch zo'n pijn achter in mijn rug?' zei hij. 'Blijf toch thuis vandaag.' 'Hoe moeten we
dan eten, hoe komen we aan kleren en beddegoed? Nee, ik moet naar het werk.' Op de steiger, waar
hij aan het schilderen was, zakte hij met 40 graden koorts in elkaar en hij werd naar het ziekenhuis
gebracht. Longontsteking, natte pleuris. De dokter vroeg: 'Bent u soms lang verkouden geweest,
heeft u veel gehoest?' 'Ja, wij hebben het heel koud gehad. Alles bij elkaar heb ik met mijn gezin
meer dan een jaar in de open lucht geslapen en honger geleden.'
Zijn huis was klaar, maar Gus lag in een witte ziekenzaal en werd elke dag zwakker. Na lange
maanden was er nog geen vooruitgang, hij moest aldoor denken aan zijn vrouw, die uit werken
ging, en de kinderen die voor zichzelf moesten zorgen. Nu was de oorlog afgelopen, maar zijn
leven liep ook af. Op zijn sterfbed vroeg hij nog naar mij, die hij in veertien jaar niet had gezien.
Previous page Top Next page