Navigation bar
  Print document Start Previous page
 37 of 44 
Next page End 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42  

Sonja Prins, HERINNERINGEN AAN TRUDE BENEDIC, een vrouw in verzet. De Bonte Was 1980
37
kinderjaren had opgeofferd, voor niets. Ik zei niets, met woorden kwam je er toch niet, maar ik
deed mijn best om ze zo goed mogelijk te verzorgen zodat zij gezond en sterk zouden worden en tot
andere gedachten zouden komen. Bart ging met de boeken op stap, Greet zorgde weer voor het
kaften en inbinden. Met ons weduwen- en wezenpensioen konden wij er net van komen. Op een
dag kwam Greet met een jongen thuis, die zij in Amsterdam had leren kennen en die zelf ook in een
kamp had gezeten. Hij vroeg of ik goed vond dat zij zo gauw mogelijk trouwden. Het was een
flinke jongen, waarmee ik goed kon opschieten, maar het deed mij verdriet dat ik Greet na al die
jaren weer zo gauw zou moeten afstaan. Ondertussen moest ik naar een ziekenhuis in Heerlen om
geopereerd te worden, Greet wachtte met trouwen tot ik weer wat op krachten was, en toen bleef ik
alleen met Bart achter. Voor hem was het het ergste, hij houdt van gezelligheid en die kan ik hem te
weinig geven. Maar hij was al veel rustiger geworden dan toen ik pas thuiskwam, en hij keek heel
anders uit zijn ogen. Op zijn achttiende kreeg hij een oproep voor de dienst. Wat moest er van de
boeken, van zijn broodwinning worden als hij onder dienst was? Ik schreef naar verschillende
instanties om een vrijstelling voor hem te krijgen, maar het is niet gelukt.
In 1946 kreeg ik de eerste brief van mijn familie in Dusseldorf. Gitje, mijn jongste zuster, was
vroeg getrouwd, met een jongen die ik goed gekend had. Zij stuurde haar oudste jongen van dertien
jaar naar mij toe met een brief, waarin zij om een oude deken en iets te eten vroeg. Het was een
lange brief, en wat zij niet schreef, vertelde hij me. Het vierde kind was op komst toen de vader in
de oorlog moest. Eerst werd hij als vermist opgegeven en later kwam bericht dat hij krijgsgevangen
was in Frankrijk. Elke dag klaagden de kinderen dat zij honger hadden. Na haar laatste bevalling
was Gitje ziekelijk en toch liep zij elke dag kilometers ver om een paar aardappels of brood bij de
boeren te bedelen. De oudste mocht niet meer naar school, omdat hij telkens flauw viel, de tweede
had over haar hele lichaam eczeem van ondervoeding, de derde was gezond, maar het kleintje kon
haast niet lopen, doordat het te zwakke voetjes had. Hele straten werden weggemaaid door
bombardementen, overal lagen puinhopen, zij kregen bericht dat zij moesten evacueren naar
Thüringen. Daar was de lucht gezond voor de kinderen, maar het beetje steun ging bijna helemaal
op aan de huur voor een kamer. De mensen maakten gebruik van de ellende van anderen om overal
de huren op te drijven. In Thüringen ontmoette Gitje onze zuster Tabina, die zo haastig moest
evacueren dat haar dochter je onderweg in de auto geboren was. In 1945, na de kapitulatie,
mochten zij weer naar huis. De twee kleinsten werden in een oude kinderwagen gepakt en zij
gingen op weg, de spoorwegen waren stuk, iedereen moest lopen. Vlak voordat zij in het Rijnland
kwamen zakte Gitje in elkaar. De kleintjes werden in een weeshuis ondergebracht, de moeder lag
maanden in het ziekenhuis. 
Toen Git je thuiskwam was alles leeggeplunderd, geen meubels, geen bedden, geen kleren meer.
De volgende dag kwam de dominee, maar zij liet hem niet binnen. 'Scheer je weg,' zei zij. 'Mooie
praatjes helpen niet. Denk je dat wij geen mensen zijn? Dieren hebben het nog beter, een warme
stal en wat te vreten.'
'Mijn beste vrouwtje, wij hebben de oorlog niet gewild, wij wisten niet wat zich in Duitsland heeft
afgespeeld. Dat gebeurde allemaal achter onze rug.'
'Eruit, huichelaar! Mijn laatste eerbied voor de kerk is weg.'
Twee jaar na de oorlog was haar man nog niet terug. De kinderen leden honger en zij moest
bedelen. Eens in de veertien dagen kwam de jongen de grens over om wat eten bij mij te halen. Op
een dag kwam hij met zijn jongste broertje, zijn moeder was zwaar ziek, de anderen waren weer in
het weeshuis. 'Tante, mag mijn broertje bij jou blijven? Ik ga morgen weer terug: 'Nee,' zei het
kleintje, 'Ik moet naar mama, anders ga ik dood. Ik blijf niet hier.'
Ik beloofde hem speelgoed en eieren om te eten. 'Dat is voor mama in het ziekenhuis,' zei hij.
'Morgen ga ik naar haar toe.' Hij wou pas slapen toen zijn broer zijn arm om hem heen hield en om
vijf uur 's ochtends waren zij al weer het huis uit, op weg naar Duitsland.
Eindelijk kwam de vader thuis uit de krijgsgevangenschap. Gitje was allang hersteld van haar
ziekte, maar toen zij zag hoe hij veranderd was, hij die als jonge man was weggegaan en die nu met
Previous page Top Next page