Charlotte Perkins Gilman, Het gele behang (1892). Nederlandse vertaling, De Bonte Was, 1977
5
Ik begin echt dol op die grote kamer te worden, afgezien van dat
afschuwelijke behang.
Vanuit één raam kan ik de tuin zien, die geheimzinnige priëlen in de diepe
schaduw, de ouderwetse bloemenpracht en struiken en knoestige bomen.
Vanuit een ander heb ik een prachtig uitzicht op de baai en een kleine privé-
aanlegplaats die bij het landgoed hoort. Er is een mooie beschaduwde laan
die vanaf het huis daar naartoe loopt. Ik stel me altijd voor dat er mensen
wandelen langs die vele paden en priëlen, maar John heeft me
gewaarschuwd absoluut niet toe te geven aan fantasieën.
Hij zegt dat met mijn verbeeldingskracht en mijn gewoonte om verhaaltjes
te verzinnen een nerveuze zwakte als de mijne zeker zal leiden tot allerlei
opgewonden fantasieën, en dat ik mijn wil en gezond verstand hoor te
gebruiken om deze neiging af te remmen. Dat probeer ik dus.
Soms denk ik dat als ik me goed genoeg voelde om wat te schrijven, dat de
druk in mijn hoofd zou verlichten en me rust zou geven.
Maar ik merk dat ik tamelijk moe word als ik het probeer.
Het is zo ontmoedigend om helemaal geen advies of gezelligheid te hebben
bij mijn werk. Als ik echt beter ben zegt John dat we neef Henry en Julia
zullen vragen een tijd te komen logeren, maar hij zegt dat hij nog eerder
vuurwerk in m'n kussensloop zou doen dan die drukke mensen nu bij me te
laten.
Ik wou dat ik sneller beter werd.
Maar daar moet ik niet aan denken. Dit behang ziet er volgens mij uit alsof
het weet wat een kwade invloed het op me heeft.
Er is een steeds terugkerende plek waar het patroon bungelt als een
gebroken nek en twee uitpuilende ogen je onderste boven aanstaren.
Ik word beslist nog eens kwaad omdat het zo brutaal is en omdat het steeds
maar doorgaat. Naar boven en naar beneden en opzij kruipen ze, en die
idiote starende ogen zijn overal. Er is één plaats waar twee banen niet
aansluiten, en de ogen staan daar helemaal scheef, de één wat hoger dan de
ander.
Ik heb nog nooit eerder zóveel uitdrukking gezien in een levenloos ding, en
we weten allemaal hoe veel uitdrukking die hebben! Als kind lag ik vaak
wakker en haalde dan meer plezier en verschrikking uit witte muren en
eenvoudige meubels dan de meeste kinderen in een speelgoedwinkel zouden
kunnen vinden.
Ik weet nog goed wat een vriendelijke knipoog de knoppen van ons grote
oude bureau altijd gaven, en er was één stoel die er uitzag als een sterke
vriend.
Ik had het gevoel dat als één van de andere voorwerpen er te woest uitzag,
ik altijd in die stoel kon wippen en dan veilig zou zijn.
Met de meubels in deze kamer is niet meer aan de hand dat dat ze niet bij
elkaar passen, want we moesten ze allemaal van beneden halen. Ik denk dat
toen deze kamer werd gebruikt als speelkamer, ze er de kinderkamerdingen
uit hebben gezet en geen wonder! Ik heb nog nooit zo'n ravage gezien als de
kinderen hier gemaakt hebben.